ECLI:NL:RBAMS:2019:3805

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 mei 2019
Publicatiedatum
27 mei 2019
Zaaknummer
13/751830-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel en rechtsstaat Polen

Op 23 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen, die wordt verdacht van strafbare feiten. De rechtbank heeft in deze tussenuitspraak de vordering van de officier van justitie behandeld, die op 19 oktober 2018 was ingediend. De rechtbank heeft eerder vragen geformuleerd over de onafhankelijkheid van de Poolse rechterlijke macht, naar aanleiding van zorgen over de rechtsstaat in Polen. Tijdens de zittingen op 21 december 2018, 11 januari 2019, 19 maart 2019 en 12 april 2019 zijn deze vragen aan de orde gekomen, waarbij de rechtbank de behandeling van de zaak heeft geschorst om antwoorden van de Poolse autoriteiten af te wachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er structurele gebreken zijn in de Poolse rechterlijke macht die het recht op een eerlijk proces in gevaar kunnen brengen. De rechtbank heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit uitgenodigd om aanvullende informatie te verstrekken over de waarborging van de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties in Polen. De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen en voor onbepaalde tijd te schorsen, zodat de officier van justitie de vragen aan de Poolse autoriteiten kan voorleggen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751830-18
RK-nummer: 18/7112
Datum uitspraak: 23 mei 2019
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 oktober 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 juni 2018 door de
Provincial Court in Warsaw, VIII Penal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1978,
wonende op het adres: [adres], [woonplaats],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

Zitting van 21 december 2018
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 december 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. T. Kocabas, advocaat te Zoetermeer en door een tolk in de Poolse taal.
Aan de orde is onder meer gekomen dat de rechtbank in een andere overleveringszaak bij tussenuitspraak van 4 oktober 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7032) een aantal vragen heeft geformuleerd over - zakelijk weergegeven - de waarborg van de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
Het Openbaar Ministerie heeft deze vragen ook in de onderhavige zaak ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd.
Zitting van 11 januari 2019
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 11 januari 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. R. Vorrink.
De opgeëiste persoon heeft zich opnieuw doen bijstaan door mr. T. Kocabas en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft op de zitting van 11 januari 2019 de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Tussenuitspraak van 25 januari 2019
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 25 januari 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:426) het onderzoek ter zitting heropend omdat zij het wenselijk achtte dat de dialoog met de uitvaardigende justitiële autoriteit zou worden voortgezet. Om deze reden heeft de rechtbank de officier van justitie verzocht de in die tussenuitspraak geformuleerde vragen ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
Zitting van 19 maart 2019
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 19 maart 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie,
mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon heeft zich opnieuw doen bijstaan door
mr. T. Kocabas en door een tolk in de Poolse taal. Het onderzoek is geschorst tot de zitting van 12 april 2019 om de beantwoording van de vragen door de Poolse justitiële autoriteit af te wachten.
Zitting van 12 april 2019
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 12 april 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie,
mr. U.E.A. Weitzel. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Poolse taal. Het onderzoek is geschorst tot de zitting van 9 mei 2019, omdat de raadsman vanwege een misverstand niet ter zitting aanwezig was.
Bij brief van 6 mei 2019 heeft
the Circuit Court in Łódźlaten weten dat in eerste aanleg
the District Court for Łódź-Śródmieściein Łódź bevoegd zal zijn, en in hoger beroep
the Circuit Court in Łódź.In de brief van 6 mei 2019 zijn de vragen alleen beantwoord voor de procedure bij
the Circuit Court in Łódź.
Zitting van 9 mei 2019
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 9 mei 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie,
mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon heeft zich opnieuw doen bijstaan door mr. T. Kocabas en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak van 25 januari 2019

De rechtbank verwijst naar de hiervoor onder ‘Procesgang’ genoemde tussenuitspraak van 25 januari 2019, waarin zij de grondslag en inhoud van het EAB en de strafbaarheid van de feiten heeft beoordeeld. De overwegingen van de rechtbank met betrekking tot deze onderwerpen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

4.1
Inleiding
De rechtbank heeft in de hiervoor genoemde tussenuitspraak in deze zaak van 25 januari 2019, onder verwijzing naar de tussenuitspraak van 16 augustus 2018 (ECLI:RBAMS:2018:5925) een uitleg gegeven van het toetsingskader, gegeven bij het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (
hierna: HvJ) van 25 juli 2018 inzake LM, C-216/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:586 (
hierna: het arrest).
Hierna heeft de rechtbank bij de hiervoor onder ‘Procesgang’ genoemde tussenuitspraak van 4 oktober 2018 vastgesteld
  • dat sprake is van structurele of fundamentele gebreken wat betreft de rechterlijke macht van Polen, die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van Polen in gevaar brengen;
  • dat daardoor een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast;
  • dat om die reden concreet en nauwkeurig moet worden beoordeeld of er in de omstandigheden van het specifieke geval zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering het gevaar zal lopen om geen eerlijk proces te krijgen;
  • dat de uitvaardigende justitiële autoriteit daarom wordt uitgenodigd tot een dialoog zoals in het arrest beschreven in paragraaf 76 tot en met 78, teneinde een actueel en concreet beeld te krijgen van de stand van zaken inzake de bescherming van de waarborg van rechterlijke onafhankelijkheid op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
In het licht van die vaststellingen heeft de rechtbank in die zaak een aantal vragen geformuleerd en heeft zij de uitvaardigende justitiële autoriteit verzocht om deze te beantwoorden, in het kader van de te voeren dialoog en het verstrekken van de benodigde informatie.
Deze vragen zijn ook in de onderhavige zaak ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd. Bij brief van 6 mei 2019 heeft
the Circuit Court in Łódźlaten weten dat in eerste aanleg
the District Court for Łódź-Śródmieściein Łódź bevoegd zal zijn, en in hoger beroep
the Circuit Court in Łódź.In de brief van 6 mei 2019 zijn de vragen alleen beantwoord voor
the Circuit Court in Łódź.
4.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de antwoorden van de rechtbank in eerste aanleg nodig zijn voor de beantwoording van de tweede vraag. Deze zaak heeft al vaak op zitting gestaan en zijn nog steeds niet alle antwoorden ontvangen. Primair verzoekt de raadsman de rechtbank de overlevering te weigeren. Subsidiair stelt hij zich op het standpunt dat de behandeling van de zaak moet worden aangehouden in afwachting van de antwoorden van de rechtbank in eerste aanleg. De door de raadsman toegezonden brief van 5 april 2019 van de Poolse raadsman is van belang voor de beantwoording van de derde vraag van het schema.
4.3.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het recht op een eerlijk proces niet in het ding is omdat de opgeëiste persoon geen persoonlijke omstandigheden naar voren heeft gebracht waaruit blijkt dat vraag 3 bevestigend beantwoord moet worden. Primair stelt zij zich op het standpunt dat de overlevering kan worden toegestaan. Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat de behandeling van de zaak moet worden aangehouden in afwachting van beantwoording van de vragen door
the District Court for Łódź-Śródmieściein Łódź.
4.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank beschikt op dit moment in het licht van het geformuleerde toetsingskader in het arrest nog over onvoldoende informatie om zich een afdoende actueel en concreet beeld te kunnen vormen van de stand van zaken inzake de bescherming van de waarborg van rechterlijke onafhankelijkheid op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
De rechtbank hecht nog steeds waarde aan de beantwoording van de vragen, in verband met de inhoud van de al bij haar tussenuitspraak van 4 oktober 2018 genoemde rapportages en voorstellen, alsmede de volgende, recente, rapportages betreffende de ontwikkelingen op het gebied van de rechtsstaat in Polen:
  • Association of Judges “Themis”:
  • KOS (The Justice Defence Committee):
De inhoud van deze publicaties bevestigen en versterken de zorgen die er heersen over de gevolgen van de wetswijzigingen voor de Poolse rechtsstaat en daaruit voortvloeiend het recht op een eerlijk proces van de opgeëiste persoon.
Om die reden verzoekt de rechtbank de uitvaardigende justitiële autoriteit om de na te noemen vragen te beantwoorden voor
the District Court for Łódź-Śródmieście.
De rechtbank wijst in dit verband ook op punt 97 van het arrest van het HvJ van 5 april 2016 (Aranyosi en Caldararu, C-404/15 en C-659/15 PPU, EU:C:2016:198). Hieruit volgt het verplichtend karakter van deze dialoog in het kader van artikel 15, tweede, lid 2 van het kaderbesluit.
De rechtbank merkt op dat de vragen door
the Circuit Court in Łódźbij brief van 6 mei 2019 voldoende zijn beantwoord, zodat de navolgende vragen door
the Circuit Court in Łódźniet opnieuw hoeven te worden beantwoord - met uitzondering van vraag E1 (zie hierna).
Daarbij merkt de rechtbank ten aanzien van de vragen B1, B2, D1, D2 en E het volgende op.
Ten aanzien van de vragen B1, B2, D1 en D2 is de rechtbank van oordeel dat zij naar aanleiding van de gelijkluidende antwoorden die zij van meerdere uitvaardigende justitiële autoriteiten in andere vergelijkbare Poolse overleveringszaken heeft ontvangen, voldoende is voorgelicht. Om die reden wenst de rechtbank enkel nog te vernemen of er recentelijk wijzigingen hebben plaatsgevonden ten aanzien van de toewijzing en behandeling van zaken en ten aanzien van de procedures ter bescherming van het recht op een onafhankelijk gerecht.
Ten aanzien van vraag E is de rechtbank intussen ambtshalve op de hoogte geraakt van het feit dat op 15 februari 2019 drie 'buitengewoon beroep'-procedures aanhangig zijn gemaakt, waarop het Hooggerechtshof – voor zover bekend - nog niet heeft beslist. Om die reden wenst de rechtbank ten aanzien van vraag E door de hoger beroepsinstantie te worden geïnformeerd of er zich recentelijk, sinds 15 februari 2019, nog nieuwe ontwikkelingen hebben voorgedaan.
Ten slotte herhaalt de rechtbank haar uitnodiging aan de uitvaardigende Poolse autoriteit tot het verschaffen van andere gegevens die zij voor de door deze rechtbank te nemen beslissing van belang acht, in het bijzonder gegevens waarmee kan worden aangetoond dat het gevaar voor een aantasting van het grondrecht van de opgeëiste persoon op een onafhankelijk gerecht en daarmee zijn grondrecht op een eerlijk proces kan worden uitgesloten.
Ten slotte herhaalt de rechtbank haar uitnodiging aan de uitvaardigende Poolse autoriteit tot het verschaffen van andere gegevens die zij voor de door deze rechtbank te nemen beslissing van belang acht, in het bijzonder gegevens waarmee kan worden aangetoond dat het gevaar voor een aantasting van het grondrecht van de opgeëiste persoon op een onafhankelijk gerecht en daarmee zijn grondrecht op een eerlijk proces kan warden uitgesloten.
4.5
Conclusie
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het onderzoek heropenen en voor onbepaalde tijd schorsen, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de volgende vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen:
De rechtbank verzoekt de justitiële autoriteit voor the District Court for Łódź-Śródmieście navolgende vragen te beantwoorden:
A. Wijzigingen personele bezetting
Zijn er sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken (vice)voorzitters en rechters ontslagen? Zo ja, op welke datum is het ontslag aangezegd en wat is de grond die hiervoor is gegeven?
Zijn er (vice)voorzitters en rechters gepensioneerd als gevolg van de gewijzigde pensioenleeftijd? Zo ja, hoe veel, afgezet tegen het aantal rechters en (vice)voorzitters binnen de rechterlijke instantie?
Is het voorgekomen dat het mandaat van deze (vice)voorzitters en rechters na het bereiken van de pensioenleeftijd is verlengd?
Zijn er sinds de inwerkingtreding van de wet inzake de Nationale School voor de rechterlijke macht assistent-rechters benoemd en zo ja, behandelen zij strafzaken en zo ja, als unus of binnen een rechterlijke college?
B. Toewijzing en behandeling van zaken
De rechtbank wenst te vernemen of er recentelijk wijzigingen hebben plaatsgevonden
ten aanzien van de toewijzing en behandeling van zaken.
C. Tuchtzaken of andere (disciplinaire) maatregelen
Zijn er sinds voormelde wetswijzigingen tuchtzaken tegen rechters en/of (vice)voorzitters geweest? Zo ja, wat was hiervoor de aanleiding en wat was de uitkomst?
Hebben er sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken wijzigingen plaatsgevonden in de bezoldiging van (vice)voorzitters en rechters? Zo ja, wat was hiervoor de reden?
Zijn er andere maatregelen betreffende (vice)voorzitters genomen, zoals het
verstrekken van ‘written remarks’ door de Minister van Justitie? Zo ja, wat was
hiervoor de aanleiding?
D. Procedures ter bescherming van het recht op een onafhankelijk gerecht
De rechtbank wenst te vernemen of er recentelijk wijzigingen hebben plaatsgevonden
ten aanzien van de procedures ter bescherming van het recht op een onafhankelijk
gerecht.
E. Buitengewoon beroep
Hebben er zich sinds 15 februari 2019, toen drie ‘buitengewoon beroep’-procedures aanhangig waren gemaakt waarop het Hooggerechtshof nog niet had beslist, nog nieuwe ontwikkelingen voorgedaan ten aanzien van de procedure van ‘buitengewoon beroep’ bij het Hooggerechtshof?
Zo ja, op welke grond en met welke uitkomst?
Naar aanleiding van het antwoord op vraag E1 in de brief van 6 mei 2019 van
the Circuit Court in Łódźmerkt de rechtbank op dat vraag E1 ziet op
‘the extraordinary appeal for revocation of a sentence’, en niet op
‘the extraordinary complaint’.De rechtbank verzoekt
the Circuit Court in Łódźde hierboven genoemde vraag E te beantwoorden, te weten:
Hebben er zich sinds 15 februari 2019, toen drie ‘buitengewoon beroep’-procedures aanhangig waren gemaakt waarop het Hooggerechtshof nog niet had beslist, nog nieuwe ontwikkelingen voorgedaan ten aanzien van de procedure van ‘buitengewoon beroep’ bij het Hooggerechtshof?
Zo ja, op welke grond en met welke uitkomst?
Eindvraag:
Tot slot verzoekt de rechtbank de uitvaardigende justitiële autoriteit alle gegevens die in deze dialoog van belang zijn maar wellicht buiten het kader van de gestelde vragen vallen, te vermelden.

5.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder 4.5 genoemde vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman;
BEVEELTde oproeping van een tolk Pools tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en V.V. Essenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 23 mei 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.