Beoordeling
6. Partijen zijn verdeeld over de vraag of de aftoppingsregeling leidt tot een verboden onderscheid op grond van leeftijd. Artikel 3 sub e WGBLA verbiedt het maken van onderscheid naar leeftijd bij het hanteren van arbeidsvoorwaarden. Dit verbod geldt ingevolge het bepaalde in artikel 7 lid 1 onder c WGBLA niet indien het onderscheid objectief is gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. Onderzocht moet dus worden of de onderhavige aftoppingsregeling een legitiem doel dient en – zo ja – of die regeling een passend en noodzakelijk middel is om dat doel te bereiken.
7. ABN betwist niet dat de regeling onderscheid naar leeftijd maakt. Volgens haar is het onderscheid evenwel objectief gerechtvaardigd, omdat de aftoppingsregeling een legitiem doel dient en een passend en noodzakelijk middel vormt voor het bereiken van dat legitieme doel.
8. Het hoofddoel van het Sociaal Plan is volgens ABN het bewerkstelligen van een eerlijke verdeling van de beschikbare middelen onder alle bij het ontslag betrokkenen. Door de aftopping, die destijds door de vakbonden is geaccordeerd, blijven de financiële gevolgen van de reorganisatie voor ABN en het personeel dat in dienst blijft, beperkt. Voorts worden de beschikbare middelen eerlijk en rechtvaardig verdeeld onder de bij het ontslag betrokkenen en wordt het economisch nadeel van de werknemers die hun baan verliezen, in het bijzonder de achteruitgang in inkomen, zoveel mogelijk beperkt.
9. Op zichzelf is het doel dat ABN in het Sociaal Plan nastreeft een legitiem doel, al is het zo algemeen geformuleerd dat het ruimte laat voor een scala aan middelen om dat doel te bereiken.
10. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of in het geval van [verzoekster] het gekozen middel om het doel te bereiken, te weten toepassing van de aftoppingsregeling, passend en noodzakelijk is als bedoeld in artikel 7 lid 1 onder c WGBLA. De aftoppingsregeling is passend te achten indien de verwachting gerechtvaardigd is dat door toepassing daarvan het doel - in de kern een eerlijke en rechtvaardige verdeling van de beschikbare middelen over alle bij het ontslag betrokkenen - gerealiseerd wordt. Voor de vraag of de aftoppingsregeling noodzakelijk is moet worden beoordeeld of het doel te bereiken is zonder onderscheid naar leeftijd te maken en of het doel te bereiken is door een minder vergaand middel, waarbij geen sprake is van onderscheid.
11. Het Sociaal Plan, waarvan de aftoppingsregeling deel uitmaakt, is tussen ABN en de vakbonden tot stand gekomen. Terecht heeft ABN opgemerkt dat door het Hof van Justitie EU bij herhaling is overwogen dat de sociale partners een ruime beoordelingsmarge hebben bij het bepalen van de maatregelen waarmee gekozen doelstellingen van sociaal beleid kunnen worden verwezenlijkt. Vanwege die ruime beoordelingsmarge van de sociale partners heeft de kantonrechter zich terughoudend op te stellen bij de toetsing van de aftoppingsregeling.
12. ABN betoogt dat het gekozen middel om genoemd doel te bereiken passend en noodzakelijk is. Werknemers die ontslagen moeten worden krijgen een afvloeiingsvergoeding in de vorm van een stimuleringspremie. De hoogte daarvan hangt af van het gewogen aantal dienstjaren en de leeftijd van de werknemer (volle dienstjaren tellen voor 1,5 na het bereiken van de 40-jarige leeftijd en voor 2 na het bereiken van de 50-jarige leeftijd). Aldus wordt trouwe dienst beloond en wordt rekening gehouden met de slechtere arbeidsmarktpositie van oudere werknemers. De stimuleringspremie wordt hoger naarmate de leeftijd en het aantal dienstjaren toenemen.
13. Volgens ABN hebben de sociale partners er verder voor gekozen de stimuleringspremie niet af te toppen op de inkomensderving tot de AOW-leeftijd maar, in geval van een voormalig FBN werknemer, tot de refertedatum. De refertedatum is de datum waarop een werknemer tot het bereiken van de bij ABN geldende reguliere pensioenleeftijd
(67 jaar)
,in een inkomen kan voorzien van 75,6% van het laatstgenoten pensioengevend salaris, op basis van het opgebouwde prepensioen en het levensloopsaldo. Deze refertedatum ligt rond de 62 jaar. De reden voor deze keuze is dat FBN (als rechtsvoorganger van ABN) in 2001 en 2006 kostbare maatregelen heeft genomen om te zorgen dat haar werknemers geen nadeel zouden ondervinden van de pensioenwijzigingen in die jaren. Zo is voor werknemers als [verzoekster] een hoger opbouwpercentage gehanteerd en heeft de werkgever destijds jaarlijks een bijdrage gestort op de levensloopregeling. Bovendien kregen werknemers als [verzoekster] een extra bijdrage Levensloop oplopend tot 11,5% per jaar. Op die manier kon een werknemer, ondanks de stelselherziening, vanaf 62 jaar tot de AOW-leeftijd overbruggen met een uitkering van ongeveer 75% van het laatstverdiende salaris. Er is dus bij voormalig FBN-werknemers – overigens anders dan bij ABN-werknemers zoals in de zaken waarin het Gerechtshof uitspraak heeft gedaan – de zekerheid van een vaste inkomensgrens bij pre-pensioen. Het voorgaande maakt dat het onderscheid in leeftijd objectief is gerechtvaardigd, zodat geen sprake is van leeftijdsdiscriminatie, aldus ABN.
14. ABN wordt hierin niet gevolgd. In de beschikkingen van 25 september 2018 van het Gerechtshof Amsterdam is overwogen dat de aldaar voorliggende aftoppingsregeling niet een passend en noodzakelijk middel is om het door ABN geformuleerde doel, te weten het bewerkstelligen van een eerlijke verdeling van de beschikbare middelen onder alle bij het ontslag betrokkenen, te bereiken. Dat geldt eveneens voor onderhavige, op enkele punten anders geformuleerde, aftoppingsregeling. Ook in deze regeling worden oudere werknemers die een lang dienstverband hebben zonder aanwijsbare noodzaak onevenredig hard getroffen. Zij krijgen als zij ten tijde van hun ontslag hun referteleeftijd hebben bereikt of die leeftijd kort na hun ontslag bereiken geen of een relatief lage stimuleringspremie, terwijl zij gezien hun leeftijd slechte kansen op de arbeidsmarkt hebben en als zij niet waren ontslagen nog enkele jaren hadden kunnen werken. Zij missen, indien zij geen ander werk vinden, in die jaren in ieder geval 30 procent van hun inkomen, terwijl ook hun pensioen niet verder wordt opgebouwd. Anders dan ABN stelt, hebben de werknemers, van wie de stimuleringspremie wordt afgetopt, dus wel degelijk nadeel van de regeling. Het effect van de aftoppingsregeling is bovendien dat de door ABN genoemde beloning voor trouwe dienst in de regeling van het sociaal plan illusoir wordt. In theorie heeft de desbetreffende werknemer wel recht op een hoge stimuleringsregeling maar in de praktijk ontvangt deze niets of een veel lager bedrag omdat er wordt afgetopt. De omstandigheid dat FBN dan wel ABN in het verleden maatregelen hebben genomen en extra bijdragen hebben gestort om hun werknemers niet de dupe te laten worden van de verhoging van de pensioenleeftijd, maakt het voorgaande niet anders. Die extra maatregelen en bijdragen ten behoeve van alle werknemers rechtvaardigt niet het aftoppen van de stimuleringspremie van slechts de werknemers, die door de reorganisatie worden ontslagen en die hun referteleeftijd al (bijna) hebben bereikt. Niet valt verder in te zien dat de zekerheid van een vaste inkomensgrens bij pre-pensioen de aftoppingsregeling wel passend of noodzakelijk maakt, nu vaststaat dat deze aanzienlijk lager is dan het inkomen dat ze zonder ontslag had gegenereerd.
15. Een afvloeiingsregeling waarbij een aantal bij een ontslag betrokken oudere werknemers, die hun reguliere pensioenleeftijd nog niet hebben bereikt, bij toepassing van die regeling in feite niets krijgt terwijl jongere werknemers met een korter dienstverband die bij hetzelfde ontslag betrokken zijn, wel aanspraak kunnen maken op een (hoge) vergoeding, is niet passend. Dat [verzoekster] en de andere oudere werknemers nadat zij boventallig zijn verklaard nog een periode van tenminste een jaar in de mobiliteitsorganisatie zijn geplaatst doet aan het voorgaande niet af nu de jongere werknemers ook in de mobiliteitsorganisatie werden geplaatst en daarna nog 75% van de stimuleringspremie ontvingen.
16. Ook wanneer de objectieve rechtvaardiging van het leeftijdsonderscheid terughoudend wordt getoetst, wordt geoordeeld dat in het licht van de context van het Sociaal Plan het middel niet noodzakelijk en passend is. De aftoppingsregeling gaat immers verder dan noodzakelijk is om het nagestreefde doel van ABN te realiseren en de regeling doet op excessieve wijze afbreuk aan de belangen van de oudere (FBN-)werknemers.
17. Het voorgaande betekent dat de aftoppingsregeling in het Sociaal Plan in strijd is met de WGBLA en als nietig buiten beschouwing moet worden gelaten.
18. Niet betwist is dat [verzoekster] in dat geval recht zou hebben op 75 procent van de stimuleringspremie, wat neerkomt op een bedrag van € 51.270,16 bruto. [verzoekster] heeft onweersproken gesteld dat zij vanwege het ontslag een inkomensverlies heeft van (afgerond € 97.000,00 minus € 38.000,00=) € 59.000,00 bruto, nog los van de werkgeversbijdragen aan pensioen. De te ontvangen ontslagvergoeding is derhalve lager dan het inkomensverlies, zodat het primaire verzoek van [verzoekster] wordt toegewezen, inclusief de door haar gevorderde rente.
19. Tot slot worden de veroordelingen in deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het instellen van cassatie tegen de beschikkingen van 25 september 2018 is, anders dan ABN heeft betoogd, onvoldoende aanleiding om die verklaring niet te geven.
20. ABN wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, gevallen aan de zijde van [verzoekster] .