ECLI:NL:RBAMS:2019:3719

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 maart 2019
Publicatiedatum
23 mei 2019
Zaaknummer
13/728216-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorhanden hebben van harddrugs en witwassen

Op 15 maart 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van harddrugs en witwassen. De zaak kwam voort uit een onderzoek dat op 27 oktober 2015 was gestart, na informatie van het Team Criminele Inlichtingen Eenheid Amsterdam. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van 581 gram cocaïne en het witwassen van € 295.000,-. Tijdens de zitting op 1 maart 2019 heeft de officier van justitie, mr. C.J. Cnossen, de vordering gedaan, terwijl de verdachte en zijn raadsman, mr. L. de Leon, hun verweer voerden.

De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte samen met een ander 62,2 gram cocaïne voorhanden had, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij op de hoogte was van de drugs in zijn auto. Eveneens werd de verdachte vrijgesproken van het voorhanden hebben van 149 gram cocaïne in een woning, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij wetenschap had van de aanwezigheid daarvan. Echter, de rechtbank achtte wel bewezen dat de verdachte samen met een ander 581 gram cocaïne voorhanden had en € 295.000,- had witgewassen. Dit werd onderbouwd door tapgesprekken en verklaringen van de verdachte.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, en hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank oordeelde dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn rol als mantelzorger, geen aanleiding gaven voor een lagere straf. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 47, 57, 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/728216-15 (Promis)
Datum uitspraak: 15 maart 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] ,
[plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 maart 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.J. Cnossen en van wat verdachte en zijn raadsman mr. L. de Leon naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan
1.
  • Het aanwezig hebben van 62,2 gram cocaïne aangetroffen in een personenauto (Peugeot, kenteken [kenteken 1] ).
  • Het aanwezig hebben van 581 gram cocaïne, aangetroffen in een tas in een personenauto (Citroën C3, kenteken [kenteken 2] ) in Amsterdam.
  • Het aanwezig hebben van 149 gram cocaïne, aangetroffen in de woning aan de [adres 2] te Amsterdam.
2.
Voorbereidingshandelingen tot het vervaardigen van harddrugs.
3.
  • Het witwassen van € 295.000,-, aangetroffen in een personenauto (Citroen C3, kenteken [kenteken 2] ) in Amsterdam.
  • Het witwassen van € 20.000,-, aangetroffen in de woning aan de [adres 3] te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 27 oktober 2015 is een onderzoek gestart naar aanleiding van informatie uit een afschermproces-verbaal van het Team Criminele Inlichtingen Eenheid Amsterdam. Uit de informatie blijkt dat verdachte en [persoon 1] gebruik maken van een woning aan de [adres 2] te Amsterdam waar zij verdovende middelen verstoppen en prepareren. Op 5 november 2015 wordt de woning door de politie geobserveerd en zien de verbalisanten verdachte en [persoon 1] afzonderlijk van elkaar uit de woning aan de [adres 2] komen.
Op 18 november 2015 wordt [persoon 1] aangehouden na een drugsdeal in De Pijp. Hij rijdt als bestuurder in een auto die op naam staat van [verdachte] , een Peugeot met het kenteken [kenteken 1] . In de auto worden 52 wikkels met wit poeder aangetroffen.
Uit tapgesprekken kort daarna blijkt dat verdachte zich ernstig zorgen maakt om [persoon 1] . Hij bespreekt dit met zijn broer [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ). Op 19 november 2015 hebben de broers [naam] telefonisch contact. Verdachte spreekt met [medeverdachte] af bij de ‘witte kerk’ (Bos en Lommerweg). Omstreeks 16.00 uur rijdt een zwarte Citroen C3 met het kenteken [kenteken 2] van de Bos en Lommerweg naar de Spaklerweg in Amsterdam, waar [medeverdachte] , die de auto bestuurt, wordt aangehouden. In de auto wordt een tas met € 295.000,- en 581 gram (van een materiaal bevattende) cocaïne aangetroffen.
Op 19 november 2015 wordt verdachte geobserveerd als hij op de [adres 2] in een blauwe Volkswagen Polo, kenteken [kenteken 3] stapt. Hij wordt later die dag als inzittende van de Polo aangehouden samen met [persoon 2] .
Ook wordt op 19 november 2015 de woning aan de [adres 2] doorzocht. Er worden onder andere in de wasmachine harddrugs (149 gram (van een materiaal bevattende) cocaïne) en andere druggerelateerde goederen aangetroffen. [persoon 3] , die zich in de woning bevindt, wordt aangehouden.
[persoon 1] staat ingeschreven op het adres [adres 3] te Amsterdam. De woning wordt doorzocht en er wordt een kleine € 20.000,- aangetroffen. Op 19 november 2015 wordt (waarschijnlijk) verdachte met (waarschijnlijk) de broer van [persoon 1] , [persoon 4] , in de buurt van die woning gezien met een tas die lijkt op de tas die later bij [medeverdachte] in de auto wordt aangetroffen.
3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van 581 gram cocaïne, 149 gram cocaïne en het witwassen van € 295.000,-.
Ook acht de officier van justitie op basis van de stukken in het dossier bewezen dat verdachte voorbereidingshandelingen heeft gepleegd in de woning aan de [adres 2] in Amsterdam zoals ten laste gelegd onder feit 2.
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het in vereniging voorhanden hebben van 62,2 gram cocaïne aangetroffen in de Peugeot. Op basis van de bewijsmiddelen in het dossier kan de betrokkenheid van verdachte bij deze feiten niet wettig en overtuigend worden bewezen.
Ten aanzien van het witwassen van een geldbedrag van € 20.000,- dat is aangetroffen in de woning aan de [adres 3] te Amsterdam heeft de officier van justitie tevens vrijspraak gevorderd. Op basis van het dossier kan de betrokkenheid van verdachte bij dit feit niet worden vastgesteld nu hij niet gekoppeld worden aan de woning aan de [adres 3] .
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte zal worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van 62,2 gram cocaïne wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Uit de bewijsmiddelen in het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte wist dat [persoon 1] drugs verhandelde of dat en wanneer er harddrugs in de ruimte achter de autoradio waren verstopt.
Ten aanzien van de € 295.000,- heeft de raadsman bepleit dat verdachte geen verklaring over de herkomst van het geld kan afleggen nu hij anderen niet wil belasten. De verdediging heeft gesteld dat gezien de pleegdatum de bepaling van artikel 420bis, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht niet van toepassing is. Gezien de jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot de kwalificatie-uitsluitingsgrond, kan het enkele voorhanden hebben niet gekwalificeerd worden als (schuld)witwassen voor zover het geld uit eigen misdrijf afkomstig is.
De raadsman heeft bepleit dat als verdachte dit geldbedrag tezamen en in vereniging met [persoon 1] voorhanden heeft gehad, zoals gerekwireerd door de officier van justitie, door de aanhouding van [persoon 1] vanwege een drugsdeal, dit zou kunnen betekenen dat het geld uit eigen misdrijf, te weten drugshandel, afkomstig is en dat verdachte dan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de wetenschap van verdachte en de aanmerkelijke kans die hij heeft genomen ten aanzien van het voorhanden hebben van de 581 gram cocaïne heeft de raadsman zich, onder verwijzing naar vaste jurisprudentie, voor het bewijs van dit deel van de tenlastelegging gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de aangetroffen 149 gram cocaïne in de woning aan de [adres 2] te Amsterdam heeft de raadsman gesteld dat het dossier te weinig concrete omstandigheden bevat om vast te kunnen stellen dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de 149 gram cocaïne, ook in het kader van voorwaardelijk opzet. De cocaïne lag verstopt in de woning en lag niet in het zicht. Verdachte verbleef in de woning als gast. Dat verdachte een sleutel van de woning had maakt niet dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne. Bij een bewezenverklaring van feit 2 en het voorhanden hebben van de 149 gram cocaïne is volgens de raadsman sprake van eendaadse samenloop.
Ten aanzien van de voorbereidingshandelingen in vereniging kan op basis van hetgeen is aangetroffen in de woning aan de [adres 2] geen relatie worden gelegd met verdachte waardoor dit feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte dient te worden vrijgesproken van dit feit.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsman, niet bewezen dat verdachte samen met een ander of anderen 62,2 gram cocaïne, aangetroffen in de auto van verdachte, voorhanden heeft gehad. Uit de bewijsmiddelen in het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte samen met [persoon 1] handelde in drugs of dat hij wetenschap had van de drugs in zijn auto, die op het moment van het aantreffen van de drugs door [persoon 1] werd gebruikt.
Ten aanzien van de 149 gram cocaïne die in de woning aan de [adres 2] te Amsterdam is aangetroffen heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij sliep in deze woning waar hij een sleutel van had. Op 19 november 2015 is de woning doorzocht door de politie. Toen is onder andere in een wasmachine 149 gram (van een materiaal bevattende) cocaïne aangetroffen. Uit het dossier blijkt dat verdacht niet de enige gebruiker was van de woning. Ook [persoon 3] , die op 19 november 2015 is aangehouden in de woning, maakte gebruik van de woning. Door de politie is ook gezien dat [persoon 1] , die op 18 november 2015 na een drugsdeal is aangehouden, de woning in- en uit ging. Gelet op deze feiten en omstandigheden kan de rechtbank niet met zekerheid vaststellen dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van 149 gram cocaïne in de woning aan de [adres 2] . De 149 gram cocaïne was immers verstopt en lag niet in het zicht in de woning. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van die hoeveelheid cocaïne. Hetzelfde geldt voor de voorbereidingshandelingen zoals deze ten laste gelegd onder feit 2. De voorwerpen die blijkens de tenlastelegging daarmee in verband worden gebracht, lagen eveneens verstopt en niet in het zicht in de woning. Verdachte zal ook van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De rechtbank acht ook niet bewezen dat verdachte € 20.000,- heeft witgewassen nu verdachte op basis van het dossier op geen enkele wijze gekoppeld kan worden aan de woning aan de [adres 3] te Amsterdam.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte samen met een ander 581 gram (van een materiaal bevattende) cocaïne voorhanden heeft gehad en 295.000,- euro heeft witgewassen. De rechtbank baseert zich hierbij op de tapgesprekken in het dossier en de verklaring van verdachte die hij ter terechtzitting heeft afgelegd. Uit de tapgesprekken blijkt dat verdachte zegt dat hij iets moet evacueren en dat hij dat ook doet. Uit de tapgesprekken blijkt verder dat verdachte daarna afspreekt met zijn broer [medeverdachte] aan wie hij vervolgens de tas met geld en drugs overdraagt zodat deze tas in veiligheid kan worden gebracht. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hem gevraagd is de tas op te halen omdat ‘men’ hem vertrouwt, dat hij in paniek was en vreesde voor zijn eigen positie en dat hij zijn broer niet gezegd heeft wat er in de tas zat. Verdachte heeft ook verklaard dat hij wist dat hij met iets gevaarlijks bezig was.
Gelet op de hoogte van het aangetroffen geldbedrag en het feit dat sprake is van onvoldoende legale inkomsten bij verdachte om een dergelijk geldbedrag voorhanden te kunnen hebben, is sprake van een witwasvermoeden. Nu verdachte geen verklaring heeft gegeven over de herkomst van dit geldbedrag is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat dit geldbedrag onmiddellijk of middellijk afkomstig is van enig misdrijf.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
omstreeks 18 november 2015 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende 581 gram cocaïne, in een plastic tas in een personenauto van het merk Citroen C3met kenteken [kenteken 2] ;
ten aanzien van feit 3:
hij op 19 november 2015 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een contant geldbedrag, te weten 295.000 euro, aangetroffen in een personenauto merk Citroën C3 met kenteken [kenteken 2] voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen terwijl hij wist dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

5.1
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, (de rechtbank begrijpt: ontslagen van alle rechtsvervolging), nu, gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad, het enkel voorhanden hebben van goederen die uit eigen misdrijf afkomstig zijn onvoldoende is om te kwalificeren als witwassen.
5.2
Beoordeling
Vooropgesteld wordt dat de door de raadsman aangevoerde kwalificatie-uitsluitingsgrond slechts aan de orde is als de verdachte voorwerpen heeft verworven of voorhanden heeft gehad, terwijl aannemelijk is dat die voorwerpen afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf (vgl. HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:14), bijvoorbeeld doordat het rechtstreeks uit de gebezigde bewijsmiddelen, of uit de verklaring van de verdachte voortvloeit (vgl. HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2001). Als het eigen misdrijf blijkt uit de verklaring van de verdachte dient wel de eis te worden gesteld dat de verdachte voldoende concreet aangeeft van welk eigen misdrijf het voorwerp afkomstig is (vgl. HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3618).
De verklaring van verdachte biedt onvoldoende basis voor de conclusie dat aannemelijk is dat de geldbedragen zoals in de bewezenverklaring zijn opgenomen afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf.
5.3
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 110 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 27 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft bepleit aan verdachte een taakstraf op te leggen en de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte waaruit blijkt dat hij als mantelzorger fulltime zorgt voor zijn lichamelijk gehandicapte vader.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met een ander (zijn broer) schuldig gemaakt aan het witwassen van € 295,000,- en het bezit van 581 gram cocaïne. Uit het dossier blijkt dat verdachte daarbij een leidende rol had, door de tas met het geld en de cocaïne op te halen en de tas veilig te stellen en deze te laten wegbrengen door zijn broer.
Witwassen is een ernstig misdrijf waardoor de inkomsten uit misdrijven in het legale betalingsverkeer worden gebracht. Dit is een gevaar voor de integriteit van het financiële en economische verkeer. Bovendien worden deze inkomsten daarmee aan het zicht van justitie onttrokken. Gelet op de hoeveelheid aangetroffen cocaïne moet aangenomen worden dat deze bestemd waren voor de handel. Dergelijke harddrugs vormen een gevaar voor de volksgezondheid en de handel erin leidt tot veel criminaliteit en overlast, mede gezien de grote financiële belangen die met de handel in verdovende middelen zijn gemoeid.
In dit soort zaken waar het gaat om dergelijke grote geldbedragen en hoeveelheden harddrugs wordt, mede gelet op de oriëntatiepunten van het LOVS, door rechters doorgaans dan ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd.
De rechtbank heeft op het strafblad van verdachte gezien dat hij niet eerder voor een soortgelijk misdrijf is veroordeeld en dat er na de feiten in deze zaak geen contacten meer met politie- en justitie zijn geweest op het gebied van de Opiumwet.
De rechtbank heeft geconstateerd dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. In een zaak als onderhavige geldt immers als uitgangspunt dat binnen een termijn van twee jaar na aanvang van de redelijke termijn vonnis dient te worden gewezen. In de onderhavige zaak gaat de rechtbank uit van het moment waarop verdachte in verzekering is gesteld als het moment dat de redelijke termijn is aangevangen, te weten 19 november 2015. Tussen die datum en de datum van het vonnis – 15 maart 2019 – ligt een periode die de redelijke termijn met bijna zestien maanden overschrijdt. Dit tijdsverloop is niet aan de verdediging toe te rekenen, terwijl het ook niet kan worden gerechtvaardigd door bijvoorbeeld de ingewikkeldheid van de zaak. De rechtbank zal dan ook rekening houden met de overschrijding van de redelijke termijn en een iets lagere straf opleggen dan de straffen die in de oriëntatiepunten van het LOVS als uitgangspunt worden gehanteerd voor fraude en het aanwezig hebben van harddrugs in de omvang zoals bewezen verklaard.
De rechtbank vindt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zeer ernstige feiten. Gelet hierop en wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen vindt de rechtbank dat een forse straf dient te volgen. Anders dan door de officier van justitie geëist zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van 12 maanden met aftrek van voorarrest. De persoonlijke omstandigheden van verdachte geven de rechtbank geen aanleiding om een lagere straf op te leggen. De verzorging van de vader van verdachte wordt bekostigd uit een persoonsgebonden budget, hetgeen betekent dat er ook iemand anders ingehuurd kan worden om vader te verzorgen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57, 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 3:
Medeplegen van witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van L. Jaakke-van den Berg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 maart 2019.