ECLI:NL:RBAMS:2019:3646

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 april 2019
Publicatiedatum
21 mei 2019
Zaaknummer
13/702120-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine, MDMA en hennep

Op 24 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine, MDMA en hennep. De verdachte, geboren in 1984 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd op 10 juli 2018 in Amsterdam aangehouden. Tijdens de doorzoeking van de woning waar zij verbleef, werden verschillende soorten drugs aangetroffen. De officier van justitie vorderde een veroordeling, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte van het eerste feit, het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine en MDMA, vrijgesproken moest worden. De drugs bevonden zich in een gesloten dokterstas, waardoor niet vastgesteld kon worden dat de verdachte wetenschap had van hun aanwezigheid. Ten aanzien van het tweede feit, het opzettelijk aanwezig hebben van hennep, kwam de rechtbank tot dezelfde conclusie. De geur van hennep was niet voldoende bewijs om aan te nemen dat de verdachte opzet had op het aanwezig hebben van de hennep, vooral omdat ondersteunend bewijs ontbrak.

De rechtbank verklaarde het tenlastegelegde niet bewezen en sprak de verdachte vrij. Tevens werd het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. Deze uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/702120-18
Datum uitspraak: 24 april 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
postadres: [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 april 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. K. Duker, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. T.W. Gijsberts, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort gezegd - ten laste gelegd:
het op 10 juli 2018 in Amsterdam opzettelijk aanwezig hebben van 4,83 gram amfetamine en 59 gram en 214 pillen MDMA;
het op 10 juli 2018 in Amsterdam opzettelijk aanwezig hebben van 497 gram hennep.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Op 12 oktober 2017 heeft in een pand te [plaats] een doorzoeking plaatsgevonden waarbij productiemiddelen en chemicaliën voor de (grootschalige) productie van MDMA zijn aangetroffen. Op een mondkapje is een DNA-spoor gevonden dat matcht met het DNA van [dader] , ingeschreven op het adres [adres 2] . De officier van justitie heeft op 24 mei 2018 de aanhouding buiten heterdaad van [dader] gelast.
Op 10 juli 2018 bevonden verbalisanten zich op bovengenoemd adres. De deur werd geopend door verdachte, die desgevraagd verklaarde dat zij de vriendin van [dader] was, dat zij tijdelijk in zijn woning verbleef en dat zij niet wist waar hij op dat moment was. In de woning hebben de verbalisanten verschillende soorten drugs aangetroffen. Verdachte heeft hierover - kort gezegd - verklaard dat zij niet wist dat deze drugs in de woning lagen.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of bewezen kan worden dat verdachte de tenlastegelegde drugs opzettelijk aanwezig heeft gehad.
4.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 1 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. De verbalisanten hebben gerelateerd dat zij in de slaapkamer van de woning vier conservenblikken zagen staan. Het deksel van één van deze blikken lag half op het blik, waardoor een verbalisant in het blik kon kijken en daarin een grote hoeveelheid blauwe en roze pillen zag. Dit zijn echter niet de pillen die in de tenlastelegging staan. Uit het dossier – en meer in het bijzonder uit het proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2018138774-25, doorgenummerde pagina’s 19 en 20 – blijkt dat de in het rapport met nummer 0752N18 onder itemnummer 5600639 genoemde pillen (106 roze tabletten en 56 blauwe tabletten met de indruk van een speelkaart en 52 driehoekige roze tabletten met de indruk ‘VIP’ - in totaal dus 214 pillen) zijn aangetroffen in een plastic tasje met rits dat in een gesloten dokterstas is aangetroffen. Ook de overige in feit 1 tenlastegelegde drugs zijn in die dokterstas aangetroffen. Gelet daarop kan niet worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van die verdovende middelen.
Volgens de officier van justitie kan het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen worden, nu zij ervan uitgaat dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de tenlastegelegde 497 gram hennep. In zijn proces-verbaal van bevindingen van 10 juli 2018 heeft verbalisant [naam verbalisant] gerelateerd dat de geur van het blok hasj overduidelijk aanwezig was, ook al zat het in de dokterstas. De verklaring van verdachte - dat die geur haar niet was opgevallen - acht de officier van justitie niet aannemelijk, te meer daar verdachte al minstens een week sliep in de kamer waar de hennep is aangetroffen.
4.3
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit, nu verdachte - kort gezegd - geen wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de verdovende middelen in de woning.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman daarnaast aangevoerd dat uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat verbalisant [naam verbalisant] de hennepgeur waarnam terwijl hij bij de kast stond waarnaast de dokterstas stond. Kennelijk was deze geur niet in de gehele woning/kamer aanwezig, zodat niet kan worden vastgesteld dat verdachte deze geur heeft geroken. Zelfs indien zij wel een hennepgeur heeft geroken, kan daaruit bovendien nog niet worden afgeleid dat verdachte opzet heeft gehad op het aanwezig hebben van een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep. Zij heeft verklaard dat haar (inmiddels ex-)vriend soms wiet rookte, zodat zij ervan uit kon gaan dat hij in de woning een (beperkte) hoeveelheid hennep voor eigen gebruik voorhanden had. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat in de jurisprudentie is uitgemaakt dat de aanwezigheid van een (zeer sterke) hennepgeur niet voldoende is voor een bewezenverklaring van (mede)plegen van het voorhanden hebben van hennep.
4.4
Oordeel van de rechtbank
Vooropgesteld wordt dat volgens vaste rechtspraak een gebruiker/bewoner van een woning geacht wordt bekend te zijn met alles wat zich in die woning bevindt en afspeelt. Er hoeft geen sprake te zijn van enige beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen. Voldoende is dat de onder de Opiumwet vallende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte bevinden en dat de verdachte wetenschap heeft van de aanwezigheid van verdovende middelen, althans van de aanmerkelijke kans daarop.
De rechtbank stelt ten aanzien van beide feiten voorop dat de verdovende middelen zich in de machtssfeer van verdachte bevonden, nu deze lagen in een woning waarvan alleen verdachte, haar ex-vriend en de eigenaar van de woning een sleutel hadden. Verdachte heeft verklaard dat zij regelmatig in de woning verbleef wanneer zij haar (inmiddels ex-)vriend bezocht, dat zij soms meebetaalde aan de huur en dat zij op 10 juli 2018 langer dan een maand in de woning verbleef.
De tweede vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of verdachte wetenschap heeft gehad van (de aanmerkelijke kans op) de aanwezigheid van verdovende middelen in de woning.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte van het onder 1 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, nu de tenlastegelegde verdovende middelen zich in een gesloten dokterstas bevonden en daarom niet in het zicht lagen. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van die verdovende middelen.
Ten aanzien van feit 2 overweegt de rechtbank het volgende. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 10 juli 2018 blijkt dat verbalisant [naam verbalisant] een henneplucht rook op het moment dat hij in de slaapkamer gegevens noteerde op een briefje op een meubel. De rechtbank kan op basis van het dossier echter niet vaststellen hoe duidelijk waarneembaar die hennepgeur was en in welke positie de verbalisant zich precies bevond op het moment dat hij de geur rook. Het is daarom niet duidelijk of ook verdachte deze geur had moeten ruiken. Daarnaast geldt dat ook indien wel had kunnen worden vastgesteld dat verdachte de hennepgeur in haar slaapkamer heeft geroken, dit niet zonder meer voldoende is om te kunnen aannemen dat verdachte het opzettelijk voorhanden hebben van hennep heeft medegepleegd (Hoge Raad 13 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2089) en ondersteunend bewijs voor wetenschap bij verdachte van de hennep, die zich eveneens in de dokterstas bevond, ontbreekt in het dossier.
Nu de rechtbank niet kan vaststellen dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de hennep, althans van de aanmerkelijke kans daarop, zal verdachte ook van het onder 2 tenlastegelegde worden vrijgesproken.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. B.M. Visser en H.E. Hoogendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 april 2019.
[...]