ECLI:NL:RBAMS:2019:3629

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2019
Publicatiedatum
20 mei 2019
Zaaknummer
13/752033-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot de rechtsstaat in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 april 2019 uitspraak gedaan over de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie behandeld, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de procedure doorlopen, inclusief meerdere zittingen en tussenuitspaken. De rechtbank heeft zich daarbij ook gebogen over de vraag of de rechtsstaat in Polen voldoende waarborgen biedt voor een eerlijk proces, gezien de zorgen over de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen zwaarwegende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na overlevering in Polen geen eerlijk proces zal krijgen. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden zijn. De uitspraak is gedaan door de rechters C. Klomp, A.W.C.M. van Emmerik en M.J. Alink, in aanwezigheid van griffier mr. A.M.G. Thijssen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/752033-18
RK-nummer: 18/8300
Datum uitspraak: 26 april 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 31 augustus 2018 door
the Regional Courtin Szczecin (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1975,
verblijvende op het adres [adres] te [plaats],
gedetineerd in het [plaats detentie],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

Zitting 24 januari 2019
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 januari 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Tussenuitspraak 7 februari 2019
Bij tussenuitspraak van 7 februari 2019 (ECLI:NL:RBAMS:1700) heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting heropend en geschorst tot de zitting van 28 februari 2019. De rechtbank heeft het onderzoek heropend teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de vragen zoals genoemd in de tussenuitspraak aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
Zitting 28 februari 2019
De behandeling is voortgezet op de openbare zitting van 28 februari 2019. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam.
Het onderzoek ter zitting is geschorst voor onbepaalde tijd omdat de antwoorden op de gestelde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit nog niet waren ontvangen.
Zitting 12 april 2019
De behandeling is voortgezet op de openbare zitting van 12 april 2019. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon is niet verschenen. De raadsman van de opgeëiste persoon mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam, is aanwezig maar is niet gemachtigd de opgeëiste persoon te vertegenwoordigen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak 7 februari 2019

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 7 februari 2019 waarin zij de grondslag en inhoud van het EAB en de strafbaarheid van het feit heeft beoordeeld. De overwegingen van de rechtbank met betrekking tot deze onderwerpen (r.o. 3 en 4) dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

4.1
Inleiding
De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 16 augustus 2018 (ECLI:RBAMS:2018:5925)
een uitleg gegeven van het toetsingskader, gegeven bij het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (
hierna: HvJ) van 25 juli 2018 inzake LM, C-216/18 PPU (
hierna: het
arrest).
In vervolg daarop heeft de rechtbank bij tussenuitspraak van 4 oktober 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7032) vastgesteld:
  • dat sprake is van structurele of fundamentele gebreken wat betreft de rechterlijke macht van Polen, die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van Polen in gevaar brengen;
  • dat daardoor een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast;
  • dat om die reden concreet en nauwkeurig moet worden beoordeeld of er in de omstandigheden van het specifieke geval zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering het gevaar zal lopen om geen eerlijk proces te krijgen;
  • dat de uitvaardigende justitiële autoriteit daarom wordt uitgenodigd tot een dialoog zoals in het arrest beschreven in paragraaf 76 tot en met 78, teneinde een actueel en concreet beeld te krijgen van de stand van zaken inzake de bescherming van de waarborg van rechterlijke onafhankelijkheid op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
In het licht van die vaststellingen heeft de rechtbank in die zaak een aantal vragen geformuleerd en heeft zij de uitvaardigende justitiële autoriteit verzocht om deze te beantwoorden in het kader van de te voeren dialoog en het verstrekken van de benodigde informatie.
Deze vragen zijn ook in de onderhavige zaak ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd en op 2 januari 2019 heeft de
Sąd Okręgowy w Szczecinie(
Regional Court in Szczecin) de vragen beantwoord.
De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 7 februari 2019 waarin zij de antwoorden heeft geciteerd die voor haar oordeel van belang zijn. Die antwoorden (r.o 5.4.1) dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Bij tussenuitspraak van 7 februari 2019 heeft de rechtbank nadere vragen gesteld, die op 8 maart 2019 door de
Sąd Okręgowy w Szczeciniezijn beantwoord.
Voor zover van belang en samengevat blijkt uit de beantwoording van de vragen het volgende:
  • in de rechtbanken in Szczecin (
  • in beide gerechten wordt in strafzaken geen uitspraak gedaan door
  • vanaf het moment van de invoering van wetswijzigingen in 2017 zijn er geen disciplinaire procedures geweest tegen presidenten, vice-presidenten en hoofden van de gerechtelijke afdelingen in de regio Szczecin. Er zijn drie disciplinaire procedures geweest tegen rechters. Twee daarvan hadden betrekking op commune delicten (rijden onder invloed en oplichting). De derde had betrekking op een ambtelijke overtreding, namelijk het verwijderen van een document uit het archief. Deze rechter is bestraft met een tijdelijke reductie van zijn salaris en is nog steeds werkzaam;
- de wijziging van de wet op de structuur van de
common lawrechtbanken veranderde niets aan de beginselen van bezoldiging van voorzitters van rechtbanken en rechters. Zij blijven ongewijzigd sinds 2009;
- in de regio Szczecin hebben geen schriftelijke vermaningen door de minister van justitie aan een president van een rechtbank plaatsgevonden.
Daarnaast is het de rechtbank uit informatie vanuit andere rechterlijke colleges in Polen bekend dat er drie ‘buitengewoon beroep’ - procedures aanhangig zijn gemaakt door de Minister van Justitie en de Ombudsman. Hierin is door het Hooggerechtshof echter nog geen beslissing genomen.
4.2
Standpunt van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft op de zitting van 24 januari 2019 aangevoerd dat hij wordt bedreigd.
4.3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verwijst naar het standpunt dat haar collega op de zitting van 24 januari 2019 naar voren heeft gebracht. Er is aanvullende informatie gekomen. Primair stelt de
officier van justitie zich op het standpunt dat de tweede vraag ontkennend moet worden beantwoord. Uit de antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit volgt niet dat vastgestelde structurele gebreken negatieve gevolgen kunnen hebben op het niveau van de rechterlijke instanties van Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat niet aan de derde stap van het toetsingskader is voldaan. Er is geen informatie voorhanden op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat in dit concrete geval de opgeëiste persoon geen eerlijk proces krijgt na overlevering aan Polen. De overlevering van de opgeëiste persoon kan dan ook worden toegestaan.
4.4
Oordeel van de rechtbank
Zoals onder 4.1 weergegeven heeft de rechtbank in haar uitspraak van 4 oktober 2018 de eerste vraag van het toetsingskader dat uit het arrest van het HvJ voortvloeit, bevestigend beantwoord.
4.4.1
Beantwoording van de tweede vraag
De rechtbank beantwoordt de tweede vraag, namelijk of de vastgestelde structurele gebreken
negatieve gevolgen
kunnenhebben op het niveau van de rechterlijke instanties van Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen, eveneens bevestigend.
Daarbij neemt de rechtbank naast de antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit ook de inhoud van de reeds bij haar tussenuitspraak van 4 oktober 2018 genoemde rapportages en voorstellen in aanmerking. Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de volgende rapportages betreffende de ontwikkelingen op het gebied van de rechtsstaat in Polen:
  • Association of Judges “Themis”:
  • KOS (The Justice Defence Committee):
De inhoud van deze publicaties bevestigt en versterkt de zorgen die er heersen over de gevolgen van de wetswijzigingen voor de Poolse rechtsstaat en daaruit voortvloeiend het recht op een eerlijk proces van de opgeëiste persoon in het arrondissement
Szczecinie.
Overeenkomstig het toetsingskader, gegeven bij het eerder genoemde arrest van het HvJ, dient de rechtbank bij deze stand van zaken nog de derde vraag te beantwoorden, namelijk of er
- in het licht van de specifieke zorgen die de opgeëiste persoon tot uitdrukking heeft gebracht en de eventueel door hem verstrekte inlichtingen - zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat hij een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en derhalve dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, gelet op zijn persoonlijke situatie, de aard van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd en de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt. Daarbij moet naar het oordeel van de rechtbank worden meegewogen wat bekend is geworden bij de beantwoording van de eerste en de tweede vraag.
4.4.2
Beantwoording van de derde vraag
Bij de beantwoording van de derde vraag spitst de beoordeling door de rechtbank zich toe
op hetgeen de opgeëiste persoon naar voren heeft gebracht.
De rechtbank voorziet op grond van de door de opgeëiste persoon naar voren gebrachte omstandigheden geen negatieve gevolgen voor zijn recht op een eerlijk proces op het niveau van de
Sąd Rejonowy w Szczecinieen de
Sąd Okręgowy w Szczecinie, die bevoegd zijn voor de strafprocedure waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen in Polen.
De opgeëiste persoon heeft geen omstandigheden betreffende zijn persoonlijke situatie naar voren gebracht op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat hij na overlevering aan Polen geen eerlijk proces zou krijgen. Niet is gebleken dat hij op enigerlei wijze in de bijzondere aandacht van de Poolse uitvoerende macht staat en dat zijn persoon aanleiding zou geven tot ongeoorloofde beïnvloeding van de rechter(s) die hem moet(en) berechten.
Evenmin noopt de aard van het strafbare feit waarvoor de opgeëiste persoon zal worden vervolgd tot die conclusie. Hij wordt er van verdacht dat hij valsheid in geschrift heeft gepleegd met anderen. De verdenking ziet dus op een commuun delict. Niet is gebleken dat de opgeëiste persoon dan wel het type feit waarvan hij wordt verdacht op enigerlei wijze in de bijzondere aandacht van de Poolse uitvoerende macht staat en aanleiding zou kunnen geven tot ongeoorloofde beïnvloeding van de rechter(s) die hem moet(en) berechten.
De rechtbank beschikt ook overigens niet over informatie waaruit zou blijken dat de strafzaak tegen de opgeëiste persoon bij de
Sąd Rejonowy w Szczecinieen de
Sąd Okręgowy w Szczecinienegatief
zalworden beïnvloed door de eerder genoemde gebreken die in het kader van de eerste en de tweede vraag zijn vastgesteld.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat er sprake is van zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en als gevolg daarvan dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, nu noch zijn persoonlijke situatie, noch de aard van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd, noch de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt tot een dergelijke conclusie aanleiding geeft.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47, 225 Wetboek van Strafrecht, 68 en 69 Algemene wet inzake rijksbelastingen en 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Courtin Szczecin (Polen) ten behoeve van het in Polen tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en M.J. Alink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.G. Thijssen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 april 2019.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze tussenuitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.