ECLI:NL:RBAMS:2019:3535

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 mei 2019
Publicatiedatum
16 mei 2019
Zaaknummer
13/706039-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in vereniging met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 9 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 14 september 2017 in Amsterdam openlijk geweld heeft gepleegd tegen een aangever. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een terechtzitting op 25 april 2019, waar de officier van justitie, mr. M.E. Woudman, en de raadsman van de verdachte, mr. Y. Moszkowicz, hun standpunten naar voren hebben gebracht. De verdachte werd beschuldigd van het toebrengen van lichamelijk letsel aan de aangever, waaronder een gebroken kaak en gebroken tanden, door hem in vereniging met een medeverdachte te schoppen en te trappen terwijl de aangever weerloos op de grond lag.

De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever en de portier, die de verdachte en de medeverdachte zagen, niet als bewijs gebruikt, omdat deze als onbetrouwbaar werden beschouwd. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wel degelijk een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld, door de aangever vast te pakken en de medeverdachte de gelegenheid te geven om de aangever te schoppen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van zwaar lichamelijk letsel, maar dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging.

De rechtbank legde de verdachte een geldboete op van € 500,- en kende de benadeelde partij, de aangever, een schadevergoeding toe van € 750,-, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank overwoog dat de ernst van het feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigde, maar hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn positieve proceshouding, wat leidde tot een lagere straf dan geëist door de officier van justitie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/706039-18 (Promis)
Datum uitspraak: 9 mei 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het [BRP-adres]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 april 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.E. Woudman en van wat verdachte en zijn raadsman mr. Y. Moszkowicz naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 14 september 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de Lange Leidsedwarsstraat (ter hoogte van perceel [nummer] ), in elk geval op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever] , welk geweld bestond uit het naar de grond trekken/werken van voornoemde [aangever] en/of (vervolgens) met kracht en/of met geschoeide voet eenmaal of meermalen in/op/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd schoppen en/of trappen van voornoemde [aangever] (terwijl voornoemde [aangever] weerloos op de grond lag), terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, te weten:
- een (op een of meerdere plaatsen) gebroken kaak en/of
- een scheur in het neusbeen en/of
- een of meerdere (af)gebroken tanden,
althans enig lichamelijk letsel voor voornoemde [aangever] ten gevolge heeft gehad;

3.Het bewijs

Rechtmatigheid van het bewijs
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel de verklaring van aangever [aangever] (hierna [aangever] ) als de verklaring van de portier dienen te worden uitgesloten van het bewijs, nu deze verklaringen onbetrouwbaar en leugenachtig zijn.
De rechtbank overweegt dat, na het zien van de camerabeelden ter terechtzitting, de verklaringen van [aangever] en de portier de nodige vraagtekens oproepen. Zij zal deze verklaringen niet gebruiken voor het bewijs.
Waardering van het bewijs
3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Verdachte is [aangever] alleen achterna gegaan om hem ter verantwoording te roepen. Hij wilde hem staande houden want hij had [medeverdachte] op het achterhoofd geslagen of geduwd. Primair dient vrijspraak te volgen omdat de handelingen van verdachte kunnen niet worden gekwalificeerd als het toepassen van geweld. Subsidiair, mocht er al sprake zijn van geweld, dan was dit geweld proportioneel in het kader van de staandehouding. Meer subsidiair is de rol van verdachte onvoldoende om tot een bewezenverklaring van het ‘in vereniging plegen van geweld’ te komen. Voor het geval de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman, onder verwijzing naar rechtspraak, aangevoerd dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet aannemelijk dat het de intentie van verdachte was om [aangever] alleen maar staande te houden. Op de beelden is te zien dat verdachte, samen met de medeverdachte, achter [aangever] aan rent en dat verdachte [aangever] stevig vastpakt.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of er sprake is van het “in vereniging” plegen van het geweld.
De rechtbank stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld. Die bijdrage hoeft niet per se gewelddadig van aard te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is echter niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is. Het opzet van de dader op het groepsgeweld moet volgens de Hoge Raad blijken uit een eigen gedraging, die een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld. Zo’n bijdrage kan bestaan uit bijvoorbeeld vocale aanmoedigen of het achtervolgen en insluiten van het slachtoffer (volgens onder meer HR 2 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV7268).
De rechtbank stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat verdachte samen met de medeverdachte achter [aangever] is aangegaan, verdachte vervolgens [aangever] vastpakt, [aangever] hierbij een beweging met zijn rechterarm naar achteren maakt en ten val komt waarna de medeverdachte [aangever] tweemaal in zijn gezicht schopt. Door de handeling van verdachte ontstond voor de medeverdachte vervolgens de gelegenheid om [aangever] in het gezicht te schoppen.
Op grond hiervan staat voor de rechtbank vast dat verdachte de confrontatie met [aangever] bewust heeft opgezocht. Daarnaast heeft ook hij geweld gebruikt door [aangever] vast te pakken. Verder stond hij er naast toen de medeverdachte [aangever] in het gezicht trapte zonder in te grijpen. Verdachte heeft daarmee een voldoende significante bijdrage geleverd op de ten laste gelegde geweldshandelingen. Het verweer van de raadsman dat geen sprake is van het in verenging plegen van geweld wordt dan ook verworpen. De rechtbank acht bewezen dat verdachte samen met de medeverdachte openlijk in vereniging geweld heeft gebruikt tegen [aangever] .
(Zwaar) lichamelijk letsel
De rechtbank constateert dat uit de medische stukken over [aangever] niet blijkt er sprake is van een scheur in het neusbeen en van afgebroken tanden. Wel staat vast dat [aangever] ten gevolge van het geweld zijn kaak heeft gebroken en er meerdere tanden zijn gebroken.
De rechtbank stelt voorop dat onder lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Genoemd artikel geeft een niet limitatieve opsomming van gevallen die als zwaar letsel moeten worden aangemerkt. Die bepaling laat de rechter de vrijheid om ook buiten die gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen wanneer dat voldoende ernstig is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Daarbij wegen factoren mee als de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel (volgens onder meer HR 16 mei 2000, ECLI:NL:HR:AA5802). De rechtbank wijst in dat kader nog op het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 3 juli 2018 (ECLI:HR:2018:1051) waarin is opgenomen dat van zwaar lichamelijk letsel niet alleen sprake kan zijn indien het uitzicht op herstel in belangrijke mate ontbreekt, maar ook indien het letsel gepaard gaat met een langere periode van herstel of van onzekerheid over de mogelijkheid en de mate van herstel.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het letsel dat [aangever] heeft opgelopen zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht oplevert. Daartoe overweegt de rechtbank dat weliswaar is gebleken dat sprake is geweest van enig lichamelijk letsel bij [aangever] , maar dat verder medisch (operatief of tandheelkundig) ingrijpen niet nodig is geweest. Meer informatie omtrent de feitelijke duur van het herstel ontbreekt. Bij deze stand van zaken kan niet geconcludeerd worden dat sprake is geweest van zwaar lichamelijk letsel.
Conclusie
Een en ander brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging waarbij [aangever] lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten een gebroken kaak en gebroken tanden.
3.4.
Bewijsmiddelen
1. Een proces-verbaal van bevindingen camerabeelden met nummer PL1300-2017200694-4 van 22 november 2017, in wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar] , met bijlagen (doorgenummerde pagina’s 18-35).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
In de nacht van woensdag 13 september op donderdag 14 september 2017, is er in de Leidse Kruisstraat te Amsterdam een zware mishandeling gepleegd door nog onbekende verdachten. Op de camerabeelden is het incident waar te nemen.
Still 2: Ik zie dat er twee personen, de verdachten, uit de richting van de Lange Leidsedwarsstraat komen. Eén van de verdachten rent voorop.
Still 3: Ik zie dat de, eerder genoemde, voorop rennende verdachte, het slachtoffer met twee handen vastpakt.
Still 4: Ik zie dat de, eerder genoemde, voorop rennende verdachte, het slachtoffer met een slingerende beweging naar de grond trekt.
Still 6: Ik zie dat de tweede verdachte, nog voordat het slachtoffer is opgestaan, zijn rechterbeen ophaalt.
Still 7: Ik zie dat de tweede verdachte met zijn rechtervoet tegen de linkerzijkant van het hoofd van het slachtoffer schopt.
Still 11: Ik zie dat de tweede verdachte voor het gezicht van slachtoffer staat en zijn rechterbeen ophaalt.
Still 12: Ik zie dat, nog voordat het slachtoffer op zijn knieën zit, de tweede verdachte met zijn rechtervoet tegen de rechterzijkant van het hoofd van het slachtoffer schopt.
2. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 25 april 2019, inhoudende de eigen verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
“Ik ben die jongen achterna gelopen om hem tot de orde te roepen. Toen ik een hand op zijn schouder legde maakte hij een rare beweging, raakte uit balans en viel op de grond. Toen kwam [medeverdachte] en die schopte hem twee keer in zijn gezicht.”
3. Een geschrift, te weten een overzicht uit het medisch dossier van [aangever] , met startdatum 14-09-2017.
14-09-2017: gisteravond 13 september 2017 klappen op het gelaat gekregen waarbij een Le Fort fractuur rechts zonder noemenswaardige dislocatie.
18-09-2017: controle Le Fort 2 fractuur, stabiel, geen elektieve ingreep nodig.
4. Een geschrift, te weten brief van tandarts-implantoloog i.o. P. Promes van 7 februari 2018 aan [aangever] , inhoudende een verslag van het op 19 oktober uitgevoerde mondonderzoek.
“Elementen 13,14, 15, 21 en 45 zijn gefractureerd. Bij element 13, 15, 45 constateerden wij een kroonfractuur zonder pulpa-exponatie, waarbij onder andere de buccale knobbels geheel verloren zijn. Deze elementen zijn voorzien van een composietrestauratie met knobbeloverkapping. Bij element 21 constateerden wij een kroonfractuur van het mesiale deel. Restauratie uitgevoerd met een hoekopbouw van composiet. Van element 14 was enkel de glazuurkap beschadigd.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 14 september 2017 te Amsterdam, openlijk, te weten op de openbare weg, de Lange Leidsedwarsstraat (ter hoogte van perceel [nummer] ), in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever] , welk geweld bestond uit het naar de grond werken van voornoemde [aangever] en vervolgens met kracht en met geschoeide voet meermalen tegen het gezicht, schoppen van voornoemde [aangever] , terwijl dit door hem gepleegde geweld lichamelijk letsel, te weten:
- een (op meerdere plaatsen) gebroken kaak en
- gebroken tanden,
voor voornoemde [aangever] ten gevolge heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht, voor het geval de rechtbank tot een veroordeling komt, aan verdachte met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf op te leggen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht een geheel voorwaardelijke straf en meer subsidiair een geldboete op te leggen. Verdachte heeft geleerd van het voorval en heeft zijn leven op de goede rit. Een eventuele veroordeling voor dit feit zal verdachte hard treffen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijk geweld gericht tegen [aangever] . Hij heeft daarmee bijgedragen aan een heftig geweldsincident in het uitgaansleven in de binnenstad van Amsterdam. Niet alleen heeft verdachte met deze gedragingen de lichamelijke integriteit van [aangever] geschonden en hem pijn en letsel toegebracht, ook heeft dit uitgaansgeweld de samenleving geschokt en gevoelens van verontwaardiging en van onveiligheid in de samenleving opgeroepen.
De ernst van het feit rechtvaardigt in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Uit het strafblad van verdachte van 2 april 2019 blijkt dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank vindt namelijk dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Tevens houdt de rechtbank in strafverminderende zin rekening met de jonge leeftijd van verdachte, zijn positieve proceshouding, de gedeeltelijke eigen schuld van [aangever] , het tijdverloop en de omstandigheden dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten en dat de openlijke geweldpleging – mede daarom – naar het oordeel van de rechtbank als incident kan worden aangemerkt. De rechtbank weegt mee dat het aandeel van verdachte in het veroorzaken van het letsel aan kaak en gebit, aanzienlijk kleiner is dan het aandeel van de medeverdachte en zal dat ook tot uitdrukking brengen in de op te leggen straf.
De rechtbank ziet anders dan de verdediging geen aanleiding om op grond van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht te bepalen dat aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd. Dit zou geen recht doen aan de ernst van het feit. De rechtbank acht een geheel voorwaardelijke straf niet opportuun nu van gevaar voor recidive onvoldoende is gebleken. Alles afwegende acht de rechtbank een geldboete van € 500,- passend.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [aangever] vordert € 25.000,- aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente. Uit het formulier “Verzoek tot schadevergoeding” volgt dat [aangever] zijn schade begroot op basis van de omstandigheden dat hij ten gevolge van het incident slecht slaapt, gevoelens van onrust heeft, tentamens heeft gemist en zijn gebit is verslechterd. Uit het formulier volgt eveneens dat [aangever] € 2.400,- heeft uitgekeerd gekregen van het Schadefonds Geweldsmisdrijven.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering toewijsbaar is tot een bedrag van € 2.400,-. De raadsman heeft primair verzocht om de vordering in zijn geheel af te wijzen nu deze niet is gesubstantieerd. Het is een exorbitant hoog bedrag waarbij iedere vorm van onderbouwing ontbreekt. Subsidiair verzoekt de raadsman om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank oordeelt als volgt. Hoewel [aangever] heeft nagelaten zijn vordering te onderbouwen acht de rechtbank het aannemelijk dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade nu er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit. De rechtbank zal op grond van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek, de schade begroten. De rechtbank weegt bij het vaststellen van het schadebedrag het deel eigen schuld (ex artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek) van [aangever] mee. De rechtbank begroot de immateriële schadevergoeding op € 750,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 september 2017 tot de dag van volledige betaling.
In het geval een ander of anderen worden veroordeeld om dezelfde schade te vergoeden, hoeft verdachte alleen het bedrag te betalen dat niet al door of namens die ander of anderen is betaald.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
In het belang van [aangever] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Ook deze schadevergoedingsmaatregel wordt hoofdelijk opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24c, 36f, 141 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
-
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van
€ 500,-(vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 10 dagen.
Wijst de vordering van [aangever] hoofdelijk toe tot € 750,- (zevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 14 september 2017, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van [aangever] te betalen de som van € 750,- (zevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 14 september 2017, tot aan de dag van de algehele voldoening, behoudens voor zover deze reeds door of namens een ander is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 15 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. J.M. Jongkind en N. Swart, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M.H. Stikkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 mei 2019.