3.4. Het Hof heeft in zijn verkort arrest als nadere bewijsoverweging opgenomen:
"Op grond van het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof het volgende vast.
Op 6 oktober 2003 rond 20.30 uur loopt [slachtoffer] in de passage tussen het Marie Heinekenplein en de 1e van der Helststraat te Amsterdam. In de passage zijn onder meer, tegenover elkaar, de supermarkt Dirk van den Broek en de slijterij Dirk III gevestigd. [slachtoffer] gaat bij Dirk III naar binnen, pakt een blikje bier en betaalt hiervoor. Zij verlaat de Dirk III en loopt door de passage in de richting van de 1e Van der Helststraat. Hierbij passeert zij in de passage [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] is een medewerker van Dirk van den Broek. Hij is op dat moment niet in dienst en niet gekleed in een Dirk van den Broek uniform. [medeverdachte 1] heeft niet gezien dat [slachtoffer] uit de Dirk III is gekomen en hij verkeert in de veronderstelling dat zij met het blikje bier, zonder dit te hebben afgerekend, uit de Dirk van de Broek is komen lopen. Omdat hij op dat moment niet in dienst is, vertelt hij enkele in dienst zijnde medewerkers van Dirk van den Broek, onder wie [medeverdachte 2], dat [slachtoffer], naar zijn mening, zonder te betalen de winkel is uitgelopen met een blikje bier.
Hierop verlaten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], die wel gekleed is in Dirk van den Broek uniform, de passage en rennen achter [slachtoffer] aan, die via de 1e Van der Helststraat richting Gerard Douplein loopt. Terwijl [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] door de passage lopen naar de uitgang aan de 1e Van der Helststraat, hoort [verdachte] dat [medeverdachte 2] "dief" roept. [medeverdachte 6] hoort [medeverdachte 2] roepen: "Zij heeft iets gestolen". [Medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] rennen via de 1e Van der Helststraat achter [slachtoffer] aan richting Gerard Douplein. Tevens rennen, in willekeurige volgorde, via de passage de 1e Van der Helststraat in: onder anderen [medeverdachte 4], gekleed in een Dirk van den Broek uniform en op dat moment in dienst, [medeverdachte 5], [verdachte], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 8], die zich kort daarvoor ophielden in de passage bij de inpaktafels van Dirk van den Broek.
Naar het oordeel van het hof is het voldoende aannemelijk dat de jongens die in de richting van het Gerard Douplein renden het vermoeden hadden dat er achter een winkeldief werd aangezeten en/of dat er iets stond te gebeuren.
Als een ieder op of in de directe omgeving van het Gerard Douplein is aangekomen, stellen [medeverdachte 4], [medeverdachte 5], [verdachte], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 8] zich op enig moment op in de onmiddellijke omgeving van [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [slachtoffer]. Nadat [medeverdachte 1] had aangegeven dat voor hem de zaak was afgedaan toen hem gebleken was dat [slachtoffer] voor het bier had betaald en dat hij terugwilde naar de winkel van Dirk van den Broek en daartoe ook aanstalten maakte, zijn de andere jongens blijven staan. Vanaf dat moment werd er over en weer door personen uit de overgebleven groep jongens en [slachtoffer] naar elkaar geschreeuwd en gescholden. Vervolgens wordt er vanuit die groep een stoel gegooid in de richting van [slachtoffer], terwijl er ook nog in haar richting werd geschreeuwd en gescholden. Daarop is die groep, nadat [slachtoffer] de stoel had opgepakt en daarmee in de richting van de groep was gelopen en de stoel in de richting van de groep had gegooid, als een homogene groep opgedrongen in de richting van [slachtoffer]. Beide partijen zochten een confrontatie. [slachtoffer] is vervolgens door een in deze strafzaak niet vast te stellen oorzaak komen te vallen. De jongens zijn toen als een groep in de buurt van [slachtoffer] blijven staan en er werd vanuit die groep, duidelijk waarneembaar voor omstanders, geschreeuwd en gejoeld in de richting van [slachtoffer]. Op grond hiervan komt het hof tot de conclusie dat zowel de leden van de groep als [slachtoffer] de confrontatie niet uit de weg zijn gegaan, doch haar juist hebben versterkt.
Vervolgens heeft [medeverdachte 5], toen [slachtoffer] op de grond lag, haar minstens twee maal hard geschopt tegen de linkerkant van haar lichaam. Enige tijd later is [slachtoffer] overleden.
(...)
Op grond van het vorenstaande komt het hof tot het afsluitend oordeel dat [medeverdachte 5], [medeverdachte 4], [medeverdachte 3], [verdachte], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 2] zich hebben schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer]. Vervolgens heeft [medeverdachte 5] zich ook -in ééndaadse samenloop- nog schuldig gemaakt aan zware mishandeling, de dood ten gevolge hebbend. [Medeverdachte 5] heeft bij de openlijke geweldpleging de feitelijke geweldshandeling verricht, terwijl de significante bijdrage -zoals in rechtspraak en literatuur bedoeld- van [medeverdachte 4], [medeverdachte 3], [verdachte], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 2] heeft bestaan uit het ieder voor zich besluiten de confrontatie te zoeken, het ieder voor zich getalmatig versterken van de groep en het zich niet distantiëren van de groep tijdens het schreeuwen, schelden en joelen door leden van de groep en het gooien van een stoel door één van de leden van de groep en het zich niet distantiëren van de confrontatie. Het hof is zich ervan bewust dat de gebeurtenissen op het Gerard Douplein zich in luttele minuten hebben afgespeeld. Desondanks meent het hof dat voor [medeverdachte 4], [medeverdachte 3], [verdachte], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 2] de mogelijkheid om zich van een en ander te distantiëren heeft bestaan. Door een groep te (blijven) vormen is voor [medeverdachte 5] de sfeer en de mogelijkheid geschapen om de fatale schoppen te geven. Onder die omstandigheden moet worden gezegd dat [medeverdachte 4], [medeverdachte 3], [verdachte], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 2], ieder voor zich, zich heeft schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging."