In deze strafzaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte vervolgd voor aanstootgevend handelen op 6 juli 2017. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan uitlatingen die als straatintimidatie kunnen worden gekarakteriseerd. De officier van justitie heeft een geldboete van € 200,00 geëist. Tijdens de zitting op 3 april 2019 heeft de raadsman van de verdachte, mr. W.H. Jebbink, verzet ingesteld tegen de strafbeschikking. De verdachte was gedetineerd en heeft afstand gedaan van zijn recht om ter zitting te verschijnen.
De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de uitlatingen van de verdachte vallen onder de bescherming van de vrijheid van meningsuiting, zoals vastgelegd in artikel 7 lid 3 van de Grondwet. De APV Amsterdam, waarin het zogenaamde 'sisverbod' is opgenomen, is geen wet in formele zin en kan derhalve niet als basis dienen voor strafbaarheid. De kantonrechter verwijst naar eerdere uitspraken van de Hoge Raad en de Rechtbank Rotterdam die deze lijn ondersteunen.
De raadsman heeft ook aangevoerd dat de gemeente Amsterdam heeft besloten het verbod op straatintimidatie niet meer handhaven, wat de vervolging van de verdachte in twijfel trekt. De kantonrechter concludeert dat de vervolging in strijd is met de beginselen van een behoorlijke procesorde, met name het verbod op willekeur en het gelijkheidsbeginsel. Gezien deze overwegingen heeft de kantonrechter de officier van justitie niet ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte.