ECLI:NL:RBAMS:2019:3451

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 mei 2019
Publicatiedatum
14 mei 2019
Zaaknummer
C/13/666141 / KG ZA 19-500 MDvH/MB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op publicatie van naam en afbeelding van eiser in verband met beschuldigingen van grensoverschrijdend gedrag

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 13 mei 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser, een voormalig hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam, en NRC Media B.V. Eiser vorderde een verbod op het publiceren van zijn naam en afbeelding in een artikel over grensoverschrijdend gedrag. Eiser stelde dat hij geen publiek figuur is en dat publicatie van zijn naam een ernstige inbreuk op zijn privacy zou vormen. NRC voerde aan dat het artikel bijdraagt aan het publieke debat over seksueel grensoverschrijdend gedrag en dat de naam van eiser in dit kader relevant is. De voorzieningenrechter oordeelde dat er een belangenafweging moest plaatsvinden tussen het recht op vrijheid van meningsuiting van NRC en het recht op privacy van eiser. De rechter concludeerde dat het belang van de privacy van eiser zwaarder weegt dan het belang van NRC om zijn naam te publiceren. Daarom werd het verbod op publicatie van de naam en afbeelding van eiser toegewezen, terwijl het noemen van de sectie Arbeidsrecht in het artikel wel is toegestaan. NRC werd veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/666141 / KG ZA 19-500 MDvH/MB
Vonnis in kort geding van 13 mei 2019
in de zaak van
[EISER],
wonende te Amsterdam,
eiser bij dagvaarding op verkorte termijn van 8 mei 2019,
advocaat mr. J.A. Schaap te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NRC MEDIA B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. [ HOOFDREDACTEUR],
3. [ JOURNALIST I],
4. [ JOURNALIST II],
allen werkzaam en voor deze zaak woonplaats gekozen hebbende te Amsterdam,
gedaagden,
advocaat mr. C. Wildeman te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Ter zitting van 10 mei 2019 heeft eiser gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Gedaagden, hierna tezamen NRC, hebben aan de hand van een op voorhand toegezonden conclusie van antwoord verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen.
Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
Ter zitting waren aanwezig eiser, zijn echtgenote, mrs. Schaap en Th.O.M. Dieben.
Verder waren aanwezig [Redacteur] (plaatsvervangend hoofdredacteur van het dagblad NRC), [Journalist I] en [Journalist II] met mr. Wildeman en mr. E.W. Jurjens.
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
1.2.
Mr. Schaap heeft het verzoek gedaan de zitting met gesloten deuren te behandelen. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek in verband met de openbaarheid van de rechtspraak afgewezen. Wel heeft zij toegestaan, in verband met zwaarwegende privacybelangen van eiser, dat onderdelen van de zitting een aantal keren kort met gesloten deuren zijn behandeld. Verder heeft NRC uitdrukkelijk toegezegd in afwachting van de uitspraak in dit kort geding de naam van eiser in relatie met deze zaak niet te publiceren ook niet via derden.
2. De feiten
2.1.
Eiser was van 2011 tot eind 2018 hoogleraar […] aan de rechtenfaculteit (sectie Arbeidsrecht) van de Universiteit van Amsterdam (UvA). Van 2011 tot 2018 was eiser tevens raadsheer-plaatsvervanger bij het gerechtshof Amsterdam.
2.2.
Naar aanleiding van een rapport van het bureau […], hierna bureau BK&S heeft eiser in 2018 te kennen gegeven ontslag te nemen bij de UvA. Eind 2018 hebben eiser en de UvA een vaststellingsovereenkomst gesloten ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
2.3.
Op 7 november 2018 heeft de UvA een persbericht naar buiten gebracht waarin melding wordt gemaakt dat bureau BK&S heeft geconstateerd dat sprake is geweest van ‘grensoverschrijdend gedrag’ en dat om die reden een niet nader te noemen hoogleraar niet bij de UvA zal terugkeren. Na dit persbericht is in diverse media melding gemaakt van het ontslag van de hoogleraar, zonder hierbij de naam van eiser te openbaren.
2.4.
Op 11 maart 2019 heeft [Journalist I], journalist bij NRC, contact opgenomen met eiser. Op 28 maart 2019 heeft [Journalist I] hem een aantal vragen gesteld. Eiser heeft deze vragen op 1 april 2019 schriftelijk beantwoord.
2.5.
Op 2 mei 2019 heeft eiser een concept van een artikel over hem van de hand van [Journalist I] dat deze voornemens is in NRC te (laten) publiceren ontvangen. Op 7 mei 2019 heeft de advocaat van eiser [Journalist I] bericht dat dit artikel onrechtmatig is, onder meer omdat het onvoldoende steun vindt in het feitenmateriaal.
2.6.
NRC is voornemens om op woensdag 15 mei 2019 het artikel over eiser te publiceren. Eiser wordt hierin met naam en toenaam genoemd. Mogelijk wordt ook zijn portret bij het artikel afgebeeld. NRC heeft in ieder geval niet bevestigd dat dit niet het geval zal zijn. In het artikel wordt eiser beschuldigd van onder meer machtsmisbruik, manipulatie, (seksuele) intimidatie, ongewenste intimiteiten en aanranding.

3.Het geschil

3.1.
Eiser vordert – kort gezegd – het volgende:
I. gedaagden ieder voor zich met onmiddellijke ingang te verbieden om via welk medium dan ook de voornaam en achternaam van eiser te noemen en/of de sectie Arbeidsrecht van de UvA te noemen en/of het portret van eiser af te beelden;
II. op straffe van een dwangsom van € 50.000,- voor iedere dag dat het onder I. gevorderde verbod wordt overtreden;
III. met veroordeling van NRC in de kosten van dit geding en in de nakosten.
3.2.
Eiser stelt hiertoe – samengevat weergegeven – dat hij geen publiek figuur is en dat het noemen van zijn naam een ernstige inbreuk op zijn privacy vormt. De vrijheid van meningsuiting van NRC weegt hiertegen niet op. Bij het zoeken op internet zullen zijn naam en de aan zijn adres geuite beschuldigingen blijven opduiken. Dit leidt tot onherstelbare schade, niet alleen voor eiser, maar ook voor zijn gezin. Eiser is zijn baan al kwijt en zijn carrière is gebroken. Als zijn naam op grote schaal bekend wordt, zal het bijna onmogelijk zijn elders weer aan de slag te kunnen, ook op langere termijn. Ook zijn gezin met twee opgroeiende kinderen zal erdoor worden gestigmatiseerd. Ondanks dat het artikel veel onjuistheden bevat en eiser van mening is dat hem onvoldoende weerwoord is geboden, behelst dit kort geding uitdrukkelijk niet de inhoud van het artikel. De vorderingen van eiser in dit kort geding beperken zich tot het noemen van zijn naam, het noemen van de sectie Arbeidsrecht en het afbeelden van zijn portret.
3.3.
NRC heeft verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om een botsing van twee fundamentele rechten, het recht op de vrijheid van meningsuiting van NRC, zoals verankerd in artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van eiser, zoals gewaarborgd in artikel 8 van dat verdrag. Er bestaat geen rangorde tussen beide rechten. Het antwoord op de vraag welk van deze beide rechten in dit geval zwaarder weegt, hangt af van alle omstandigheden van het geval, waarbij de wederzijdse belangen moeten worden afgewogen.
4.2.
Voorop staat dat het artikel bijdraagt aan het publieke debat, welk debat inmiddels als het ‘#metoo-debat’ bekend staat, dat wil zeggen het debat over seksueel grensoverschrijdend gedrag, onder meer in afhankelijkheidsrelaties.
4.3.
In dit concrete geval stelt NRC twee misstanden aan de orde te willen stellen in het artikel: (1) het grensoverschrijdende gedrag van eiser zelf en (2) dat de UvA er (aanvankelijk) niets aan heeft gedaan, namelijk de klachten niet serieus heeft genomen en niet heeft opgetreden.
4.4.
Met name die laatste misstand is van zwaarwichtig belang en het artikel draagt vooral bij aan het publieke debat daarover.
4.5.
Wat betreft de persoon van eiser is de voorzieningenrechter met NRC, en anders dan eiser, van oordeel dat hij (in zekere mate) is aan te merken als een ‘public figure’. Hij was immers hoogleraar, hoofd van de vakgroep en plaatsvervangend raadsheer van het gerechtshof Amsterdam, waarmee hij publieke functies uitoefende. Hij trad ook zelf naar buiten, zij het in bescheiden mate, met publicaties, opinies en met webcolleges, en heeft in die hoedanigheid (een zekere mate van) mediabelangstelling te dulden.
4.6.
Ook wordt de opvatting van NRC gedeeld, dat het gedrag van eiser zelf (uitgaande van de juistheid van een (groot) deel van de gedragingen/beschuldigingen beschreven in het artikel) – zoals ook het bureau BK&S en de UvA hebben geoordeeld – zodanig is geweest dat NRC hieraan het waardeoordeel ‘grensoverschrijdend gedrag’ mag verbinden en dat het NRC vrij staat hierover te publiceren. In de gegeven omstandigheden wordt echter geoordeeld dat dat onvoldoende is om eiser met volledige naam (en mogelijk ook met foto) in het artikel te vermelden en daarmee (in de lengte der jaren, bijvoorbeeld door social media) aan de schandpaal te nagelen. Vooralsnog is, gezien de grote vlucht die de social media hebben genomen en alle commentaren die in de regel op uitingen van deze aard via internet te vinden zijn, voldoende aannemelijk gemaakt dat het noemen van zijn naam dergelijke gevolgen zal hebben. Van belang is ook dat NRC bekend staat als kwaliteitskrant, zodat de daarin vermelde zaken, zeker wanneer deze als feiten worden gepresenteerd, door een groot publiek voor ‘waar’ zullen worden gehouden.
4.7.
In de tekst van het als productie overgelegde artikel worden veel van de geuite beschuldigingen als feit gepresenteerd. Eiser heeft de juistheid van een groot deel van deze beschuldigingen, met name de meest ernstige, betwist. […] NRC heeft daar tegenover gesteld tal van bronnen te hebben gesproken en zorgvuldig onderzoek te hebben gedaan. Gelet op de stellingen van NRC in voornoemde context kan voorshands worden aangenomen dat het artikel voldoende op feitelijke basis is gestoeld. Wat betreft de meest ernstige beschuldigingen – van aanranding en van het hebben van seksueel contact met een kwetsbare studente – is de feitelijke onderbouwing tegenover de ontkenning van eiser echter zeer summier en is aannemelijk dat deze dateren van jaren her. Vaststaat dat er geen aangifte tegen eiser is gedaan, laat staan dat hij strafrechtelijk wordt vervolgd. Bovendien, zelfs – of juist – als hij verdachte zou zijn van een strafbaar feit, zouden de meeste media volstaan met vermelding van slechts zijn initialen en zou zijn portret in de regel onherkenbaar (moeten) worden gemaakt. Niet goed valt in te zien waarom de bescherming van de privacy van eiser in dit geval minder ver zou moeten gaan. Daar komt bij dat eiser zijn baan bij de UvA en zijn functie als raadsheer-plaatsvervanger inmiddels ten gevolge van deze kwestie is kwijt geraakt. Hij heeft dus al de nodige consequenties van zijn handelwijze – wat daarvan in detail ook zij – ondervonden.
4.8.
Voor het publieke debat over deze #metoo-kwestie is het niet nodig dat de naam van eiser wordt genoemd. Binnen zijn eigen professionele kringen zal (vrijwel) iedereen, voor zover dat niet al het geval is, snel weten dat het over hem gaat, ook als zijn naam niet wordt genoemd. Het argument van NRC dat door het niet noemen van zijn naam de gebeurtenissen worden gebagatelliseerd en de indruk wordt gewekt dat er niet over gesproken mag worden, wordt niet gevolgd. Het feit dat dit artikel in de krant staat, waardoor in zijn professionele kringen bekend zal zijn dat het over eiser gaat, zal vanzelfsprekend tot gevolg hebben dat er wel over wordt gesproken en dat in die kringen zijn naam ook zal worden genoemd. Een verdergaande inbreuk op zijn privacy en die van zijn gezin door het noemen van zijn naam in het artikel is in de gegeven omstandigheden niet gerechtvaardigd.
4.9.
Het belang van de privacy van eiser staat er naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter niet aan in de weg dat de sectie Arbeidsrecht in het artikel wordt genoemd. Zoals eerder overwogen, zal ook zonder die toevoeging binnen de professionele omgeving van eiser zonder meer duidelijk zijn dat het artikel over hem gaat. Het belang van eiser is er (vooral) in gelegen dat mensen buiten zijn professionele omgeving – in zijn privéleven – niet ook allemaal weten dat dit in zijn professionele leven is voorgevallen. In zekere zin is de voorzieningenrechter het op zich met NRC eens dat ‘wie zich brandt ook op de blaren moet zitten’, maar – zoals NRC ook heeft gesteld – eiser heeft zich in zijn professionele leven (als hoogleraar en hoofd van de vakgroep) ‘gebrand’ en hij zal in dat professionele leven dan ook ‘op de blaren moeten zitten’, maar hij hoeft dat niet ook in zijn privéleven. Ieder mens verdient een tweede kans.
4.10.
Een vergelijking met uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 juli 2015 (ECLI:NL:RBAMS:2015:4958) gaat niet op; in die zaak werd, anders dan hier, een algeheel publicatieverbod gevorderd. De kwestie die in dit kort geding aan de orde is, kan ook niet zonder meer worden vergeleken met de casus in ECLI:NL:RBAMS:2018:3198. Immers, anders dan in die zaak, zijn de uitlatingen in het onderhavige artikel, zoals (de advocaat van) eiser terecht heeft aangevoerd, van elke nuancering gespeend. Voor zover de zaken wel gelijkenis vertonen, valt de belangenafweging in deze zaak net anders uit. Zoals hiervoor is overwogen, is het ook mogelijk om zonder de naam van eiser te noemen de misstanden bij de (vakgroep Arbeidsrecht van de) UvA aan de kaak te stellen en daarmee het meer algemene maatschappelijke probleem dat ontstaat wanneer klachten over seksueel overschrijdend gedrag en machtsmisbruik niet serieus worden genomen.
4.11.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de onder 4.1 genoemde belangenafweging uitvalt in het voordeel van eiser. De enige beperking die aan de uitingsvrijheid van NRC wordt opgelegd, namelijk het niet noemen van de naam van eiser (en het niet tonen van zijn foto), is voldoende gerechtvaardigd, noodzakelijk ter bescherming van de privacybelangen van eiser en niet disproportioneel, waarmee het aan de vereisten genoemd in lid 2 van artikel 10 EVRM voldoet.
4.12.
De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen. NRC heeft ter zitting uitdrukkelijk toegezegd zich aan een eventueel veroordelend vonnis te zullen houden. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat NRC zich aan deze toezegging houdt.
4.13.
NRC zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van eiser worden begroot op:
- dagvaarding € 81,83
- griffierecht 297,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.358,83

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt gedaagden ieder voor zich met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis om via welk medium dan ook, analoog of digitaal, de voornaam en/of de achternaam van eiser te noemen en/of het portret van eiser af te beelden, met inbegrip van verwijzingen via hyperlinks, twitterberichten en citaten van derden, in het onder 2.6 bedoelde artikel of een gewijzigde versie daarvan of een andere publicatie met daarin dezelfde beschuldigingen,
5.2.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van eiser tot op heden begroot op € 1.358,83,
5.3.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Balk, en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2019. [1]

Voetnoten

1.type: MV