Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
EAB nr. 1
Staatsanwaltschaft Berlin(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
1.Procesgang
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
3.Grondslag en inhoud van het EAB
a) een arrestatiebevel, uitgevaardigd door de
Staatsanwaltschaft Berlinen gedateerd
7 december 2018, zaaksnummer 234 Js 157/17 (29101) V
en van
b) een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis, gewezen door het
Landgericht Berlinen gedateerd 16 december 2016, zaaksnummer 532 Ks 2/16.
Van deze straf resteren nog 1137 dagen.
Hij heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon bij zijn voorgeleiding voor de rechter-commissaris op 23 februari 2019 twijfels heeft geuit over de juiste vermelding van de duur van de straf. Naar aanleiding daarvan is tot op heden ten onrechte geen navraag gedaan bij de Duitse autoriteiten. Hetgeen vermeld staat in het andere tegen de opgeëiste persoon uitgevaardigde EAB bevestigt de stelling dat de hiervoor vermelde strafduur (acht jaren) niet correct is.
Bovendien lijkt het uit te zitten strafdeel (1137 dagen) niet in overeenstemming met de in het Duitse rechtssysteem geldende regeling van vervroegde invrijheidsstelling. Onduidelijk is hoeveel dagen nog moeten worden uitgezeten en ook hier moet navraag naar worden gedaan.
zes jaren, van welke straf effectief nog 1137 dagen resteren.
dauer der verhängten Freiheitsstrafe oder der freiheitsentziehenden Maβregel der Sicherung:6 JahreFreiheitsstrafe’en op hetgeen vermeld staat in Form A – Supplementary information relating to an extradition:
‘sentence imposed:6 yearsimprisonment’.Het is een vaste lijn van deze rechtbank dat zij het A Formulier mag betrekken bij haar beoordeling of de gegevens in het EAB genoegzaam zijn (zie onder meer ECLI:NL:RBAMS:2019:1246 van 12 februari 2019).
4.Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
5.Slotsom
6.Toepasselijke wetsbepalingen
7.Beslissing
[opgeëiste persoon]aan de
Staatsanwaltschaft Berlin(Duitsland) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf voor de duur van
zesjaren, waarvan volgens het EAB nog
1137 dagenmoeten worden uitgezeten, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, Duitsland, wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.