ECLI:NL:RBAMS:2019:3326

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 mei 2019
Publicatiedatum
7 mei 2019
Zaaknummer
13-751051-19 19-1270
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot vrijheidsstraf

Op 2 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. Deze vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Staatsanwaltschaft Berlin op 2 januari 2019. De opgeëiste persoon, geboren in Bulgarije en gedetineerd in Nederland, wordt gevraagd om overgeleverd te worden aan Duitsland voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van acht jaren. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 18 april 2019, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De raadsman heeft tijdens de zitting betoogd dat er twijfels bestaan over de duur van de opgelegde vrijheidsstraf en dat er navraag gedaan moet worden bij de Duitse autoriteiten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vermelding van '8 jaar vrijheidsstraf' in de Nederlandse vertaling van het EAB slechts een tikfout betreft. De rechtbank heeft vastgesteld dat er nog 1137 dagen van de straf moeten worden uitgezeten en dat de opgeëiste persoon in Duitsland moet aanvoeren als hij de duur van de straf wil betwisten of in aanmerking wil komen voor vervroegde invrijheidsstelling.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon aan Duitsland toe te staan, zodat hij zijn straf kan ondergaan. De uitspraak is gedaan door mr. Ch.A. van Dijk, voorzitter, en mrs. E.M.M. Gabel en M.T.C. de Vries, rechters, in aanwezigheid van griffier L.C. Werkman.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751051-19
RK nummer: 19/1270
EAB nr. 1
Datum uitspraak: 2 mei 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 februari 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 2 januari 2019 door de
Staatsanwaltschaft Berlin(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats], Bulgarije, op [geboortedatum] 1980,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [plaats detentie],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 18 april 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.W. Syrier, advocaat te Utrecht, en door een tolk in het Bulgaars.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Bulgaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van
a) een arrestatiebevel, uitgevaardigd door de
Staatsanwaltschaft Berlinen gedateerd
7 december 2018, zaaksnummer 234 Js 157/17 (29101) V
en van
b) een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis, gewezen door het
Landgericht Berlinen gedateerd 16 december 2016, zaaksnummer 532 Ks 2/16.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een bij voornoemd vonnis aan de opgeëiste persoon opgelegde vrijheidsstraf voor de duur van – zoals vermeld in de Nederlandse vertaling van het Duitstalig EAB – acht jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Van deze straf resteren nog 1137 dagen.
De raadsman heeft ter zitting om aanhouding verzocht teneinde de officier van justitie navraag te laten doen naar de duur van de opgelegde vrijheidsstraf.
Hij heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon bij zijn voorgeleiding voor de rechter-commissaris op 23 februari 2019 twijfels heeft geuit over de juiste vermelding van de duur van de straf. Naar aanleiding daarvan is tot op heden ten onrechte geen navraag gedaan bij de Duitse autoriteiten. Hetgeen vermeld staat in het andere tegen de opgeëiste persoon uitgevaardigde EAB bevestigt de stelling dat de hiervoor vermelde strafduur (acht jaren) niet correct is.
Bovendien lijkt het uit te zitten strafdeel (1137 dagen) niet in overeenstemming met de in het Duitse rechtssysteem geldende regeling van vervroegde invrijheidsstelling. Onduidelijk is hoeveel dagen nog moeten worden uitgezeten en ook hier moet navraag naar worden gedaan.
De rechtbank heeft dit aanhoudingsverzoek ter zitting afgewezen, omdat zij van oordeel is dat de vermelding ‘8 jaar vrijheidsstraf’ in de Nederlandse vertaling (EAB onder c) slechts een tikfout betreft en dat de overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van
zes jaren, van welke straf effectief nog 1137 dagen resteren.
Bij dit oordeel baseert zij zich op de tekst in het Duitstalig EAB onder c) 2: ‘
dauer der verhängten Freiheitsstrafe oder der freiheitsentziehenden Maβregel der Sicherung:6 JahreFreiheitsstrafe’en op hetgeen vermeld staat in Form A – Supplementary information relating to an extradition:
‘sentence imposed:6 yearsimprisonment’.Het is een vaste lijn van deze rechtbank dat zij het A Formulier mag betrekken bij haar beoordeling of de gegevens in het EAB genoegzaam zijn (zie onder meer ECLI:NL:RBAMS:2019:1246 van 12 februari 2019).
Hetgeen de raadsman heeft betoogd over het aantal dagen dat nog moet worden uitgezeten en de regeling van vervroegde invrijheidsstelling raakt geen weigeringsgrond en is om die reden niet relevant voor enige door deze rechtbank in het kader van de verzochte overlevering te nemen beslissing. Het EAB voldoet aan artikel 7, eerste lid en onder b, OLW. Indien de opgeëiste persoon de duur van de uit te zitten (rest)straf wil bestrijden en/of in aanmerking wil komen voor een vorm van vervroegde invrijheidsstelling, zal hij dat in Duitsland aan de orde moeten stellen.
De rechtbank hecht er belang aan in het kader van transparantie hetgeen op zitting besloten is in haar uitspraak weer te geven.
De rechtbank stelt vast dat in het EAB wordt vermeld dat de opgeëiste persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid.
Het vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, moet de overlevering worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 Overleveringswet.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Staatsanwaltschaft Berlin(Duitsland) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf voor de duur van
zesjaren, waarvan volgens het EAB nog
1137 dagenmoeten worden uitgezeten, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, Duitsland, wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. Ch.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 mei 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.