ECLI:NL:RBAMS:2019:323

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 januari 2019
Publicatiedatum
21 januari 2019
Zaaknummer
18/4333
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen aanmaning Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 januari 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een aanmaning van de Sociale Verzekeringsbank, waarin zij werd gesommeerd een openstaand bedrag van € 3.922,38 te betalen. De aanmaning was gebaseerd op een eerdere herziening van de nabestaandenuitkering, waarbij eiseres een bedrag van € 4.238,52 moest terugbetalen. Eiseres stelde dat zij geen andere inkomsten had, ziek was en geen valse informatie had verstrekt aan de Sociale Verzekeringsbank.

De rechtbank oordeelde dat de brief van 26 maart 2018 een aanmaning was in de zin van artikel 4:112 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Volgens artikel 8:4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb is het niet mogelijk om beroep in te stellen tegen een dergelijke aanmaning. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk was verklaard door de Sociale Verzekeringsbank. Hierdoor kwam de rechtbank niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van de terugvordering van het bedrag van € 3.922,38 of de persoonlijke situatie van eiseres.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/4333

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] ( [land] ), eiseres,

en

de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder.

Procesverloop

Met het besluit van 18 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen een brief van 26 maart 2018 niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2019. Partijen waren niet aanwezig.

Overwegingen

1. Verweerder heeft met een besluit van 5 februari 2018 de nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) herzien vanaf december 2015. Met een afzonderlijk besluit van 5 februari 2018 heeft verweerder de teveel ontvangen nabestaandenuitkering van eiseres teruggevorderd. Eiseres moet een bedrag van € 4.238,52 vóór 19 maart 2018 aan verweerder terugbetalen.
2. Met een brief van 26 maart 2018 heeft verweerder geconstateerd dat het bedrag nog niet is ontvangen. Omdat eiseres nog recht heeft op een nabetaling van € 316,14, bedraagt de openstaande schuld van eiseres nog € 3.922,38. Verweerder heeft eiseres gesommeerd dit bedrag vóór 9 april 2018 te betalen. Als eiseres het bedrag niet op tijd betaalt, kan verweerder een deurwaarder inschakelen. Naast het openstaande bedrag moet eiseres dan ook invorderingskosten en wettelijke rente betalen. Eiseres heeft tegen de brief van 26 maart 2018 bezwaar gemaakt.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard en eiseres’ bezwaar tegen de brief van 26 maart 2018 niet inhoudelijk behandeld.
4. Eiseres voert in beroep aan dat zij geen andere inkomsten heeft, dat zij geen fouten heeft gemaakt en ook geen valse papieren naar de Svb heeft gezonden. Zij is ziek, gebruikt medicijnen en heeft geen recht meer op kinderbijslag.
5. De rechtbank stelt vast dat de brief van 26 maart 2018 een aanmaning is als bedoeld in artikel 4:112 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In artikel 8:4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een aanmaning als bedoeld in artikel 4:112 van de Awb (zie ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3951). Gelet op artikel 7:1 van de Awb is tegen de aanmaning ook geen bezwaar mogelijk. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
6. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de vraag of verweerder het bedrag van € 3.922,39 terecht van eiseres terugvordert. Ook kan de rechtbank geen rekening houden met eiseres’ persoonlijke situatie.
7. Het beroep van eiseres is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C. Trommel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.