ECLI:NL:RBAMS:2019:3202

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 februari 2019
Publicatiedatum
3 mei 2019
Zaaknummer
C/13/662612 / HA RK 19/72
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot herziening van wrakingsbeslissing in civiele procedure

In deze zaak heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam op 28 februari 2019 een verzoek tot herziening van een eerder genomen wrakingsbeslissing behandeld. Verzoeker had eerder, op 28 november 2018, een verzoek tot wraking ingediend tegen de behandelend rechter, mr. A.W.J. Ros, in twee civiele procedures. De Wrakingskamer had verzoeker toen niet-ontvankelijk verklaard. Op 21 februari 2019 was in de hoofdzaken uitspraak gedaan, waardoor de rechter geen zaak van verzoeker meer in behandeling had. Verzoeker diende op 26 februari 2019 een verzoek tot herziening in, maar de Wrakingskamer oordeelde dat er geen belang meer was om dit verzoek in behandeling te nemen, aangezien de rechter niet langer betrokken was bij de zaak. De Wrakingskamer concludeerde dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk was, en dat een behandeling ter zitting overbodig was, omdat er geen wettelijk voorschrift voor was. Ten overvloede werd opgemerkt dat verzoeker in een eventueel hoger beroep de vraag kan stellen of hij een eerlijk proces heeft gehad, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De beslissing werd uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing van op het schriftelijke verzoek ingeschreven onder rekestnummer C/13/662612 / HA RK 19/72 van:
[verzoeker] ,
wonende te [ ],
verzoeker,
welk verzoek strekt tot herziening van de beslissing van 28 november 2018 genomen op een verzoek tot wraking in de zaak met nummer C/13/657342 / HA RK 18/370.

1.Verloop van de procedure

Bij het kantongerecht zijn onder zaaknummers CV EXPL 18-4413 en CV EXPL 18-3033 twee zaken in behandeling geweest, waarin verzoeker partij was.
De behandelend rechter was mr. A.W.J. Ros, hierna verder: de rechter.
Op 28 november 2018 heeft de Wrakingskamer verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wraking van de rechter.
Bij navraag is gebleken dat in voormelde procedures op 21 februari 2019 einduitspraak is gedaan.
Bij brief van 26 februari 2019 heeft verzoeker om herziening van de wrakingsbeslissing verzocht.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1.
Verzoeker voert aan dat hij de rechter eerder heeft gewraakt. Met verwijzing naar de leidraad nevenfuncties en onpartijdigheid stelt verzoeker dat de rechter gehouden was zich te onttrekken aan de behandeling van de procedures met zaaknummers CV EXPL 18-4413 en CV EXPL 18-3033. In het register nevenfuncties staat vermeld dat de rechter voorzitter is van een geschillencommissie, waar op dat moment een procedure liep waar verzoeker bij betrokken was. Volgens de leidraad behandelt de rechter geen zaken waar de onpartijdigheid ter discussie kan staan.
2.2.
Gezien de vele tekortkomingen, en ontbrekende factoren in het inmiddels gewezen vonnis, die overigens ook nog eens onder het bepaalde in art. 32 Rv vallen, is verzoeker van mening dat er een situatie ontstaan is die op geen enkele wijze een vonnis door de rechter rechtvaardigde. Op deze gronden wenst verzoeker herziening van de beslissing op zijn eerder ingediende wrakingsverzoek.

3.De ontvankelijkheid van het verzoek

3.1.
In de hoofdzaken is op 21 februari 2019 uitspraak gedaan. Ten tijde van het indienen van onderhavig herzieningsverzoek had de rechter dan ook geen zaak van verzoeker meer in behandeling, zodat het belang ontbreekt om dit verzoek in behandeling te nemen. Verzoeker zal dan ook kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn herzieningsverzoek. Voor zover een behandeling van het herzieningsverzoek ter zitting al zou zijn voorgeschreven – een wettelijk voorschrift ter zake ontbreekt, ook bij de bepalingen omtrent de vordering tot herroeping (art. 382 Rv) - is onder deze omstandigheden een dergelijke behandeling overbodig. Verzoeker zal dan ook kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.2
Ten overvloede wordt nog overwogen dat verzoeker in een eventueel hoger beroep tegen de beslissingen in de hoofdzaak de vraag aan de orde kan stellen of hij wel een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM heeft gehad. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Wrakingskamer:
 verklaart verzoeker kennelijk niet ontvankelijk in zijn verzoek tot herziening.
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, M.V. Ulrici en P.B. Martens, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 februari 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.