ECLI:NL:RBAMS:2019:3192

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
C/13/661089/ HA RK 19 - 31
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen rechterlijke onpartijdigheid in civiele procedure

Op 29 maart 2019 heeft de meervoudige Wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam een verzoek tot wraking afgewezen. Verzoekster had de wraking ingediend tegen mr. E.J. van der Molen, de rechter in een civiele procedure. De gronden voor het wrakingsverzoek waren gebaseerd op opmerkingen die de rechter tijdens de zitting had gemaakt, welke niet in het proces-verbaal waren opgenomen. Verzoekster vreesde dat haar zaak niet onpartijdig zou worden behandeld. De rechtbank oordeelde dat een proces-verbaal een zakelijke weergave van de zitting dient te zijn en dat gebreken in de verslaglegging op zich geen grond voor wraking kunnen zijn. De rechterlijke onpartijdigheid wordt verondersteld, en verzoekster moest concrete omstandigheden aanvoeren die deze onpartijdigheid in twijfel trokken. De rechtbank concludeerde dat de door verzoekster aangevoerde punten niet voldoende waren om aan te nemen dat de rechter partijdig was. Bovendien had verzoekster eerder al een wrakingsverzoek ingediend dat ongegrond was verklaard. De rechtbank oordeelde dat verzoekster het wrakingsmiddel misbruikte en besloot dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet meer in behandeling zou worden genomen.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
zaaknummer: C/13/661089/ HA RK 19 - 31
Beslissing van 29 maart 2019
van de meervoudige Wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster]
wonende te [ ]
hierna te noemen: verzoekster, strekkende tot de wraking van
mr. E.J. van der Molen,
rechter in deze rechtbank, hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 26 januari 2019
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 6 februari 2019.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • verzoekster
  • de rechter.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer
6629762 / CV 18-2805 tussen verzoekster en partij [ ]. Al eerder in de betreffende procedure heeft verzoekster een verzoek tot wraking van de rechter ingediend, welk verzoek is afgewezen. Nadien is de zaak weer naar rol verwezen en hebben partijen over en weer aktes genomen en daarbij stukken overlegd. Op 22 januari 2019 is in de zaak een tussenvonnis gewezen (hierna: het tussenvonnis).
2.2
Verzoekster heeft blijkens het aan deze beslissing gehechte, schriftelijke verzoek van 26 januari 2019, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat uit het tussenvonnis blijkt dat de rechter partijdig is. Verzoekster heeft haar stelling met drieëntwintig punten onderbouwd. Voorts heeft verzoekster haar twijfels geuit over de mate van onafhankelijkheid van de rechter, gelet op de wijze van toedeling van zaken aan rechters binnen de rechtbank Amsterdam. Het kan volgens verzoekster geen toeval zijn dat er steeds rechters met een relatief hoge naamsbekendheid aan haar (kleine) rechtszaken worden toegewezen.
2.3
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoekster die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan haar bekend zijn geworden.
3.2
Verzoekster heeft in haar verzoekschrift 23 punten opgesomd waarop zij haar stelling dat de rechter partijdig is, heeft gegrond. Al deze door verzoekster aangevoerde punten zien op de inhoud van het tussenvonnis. Ter zitting is aan verzoekster voorgehouden dat de Hoge Raad in zijn uitspraak van 25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1413) heeft geoordeeld dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking en dat ook de motivering van een (tussen)beslissing geen grond kan vormen voor wraking, tenzij uit de bewoordingen van de motivering blijkt van vooringenomenheid.
3.3
Verzoekster heeft daarop gesteld dat uit de bewoordingen van het tussenvonnis de vooringenomenheid van de rechter blijkt, aangezien hij in zijn beslissing partij heeft gekozen voor de tegenpartij van verzoekster, terwijl de rechter niet kan omschrijven wat het standpunt is van die tegenpartij.
3.4
Mede gelet op voornoemd arrest geldt ook daarvoor echter dat de juistheid van de motivering alleen worden kan beoordeeld als daartegen een rechtsmiddel (zoals hoger beroep) is aangewend en dat deze geen grond voor wraking kan opleveren. Dit geldt ook in het geval een motivering onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier zou zijn en zelfs als die motivering zou ontbreken. Dat de door de rechter gegeven motivering in het licht van alle omstandigheden van het geval naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden gezien dan als blijk van voor ingenomenheid, is niet gebleken. De door verzoekster aangevoerde grond haalt deze hoge drempel niet.
3.5
Verzoekster heeft voorts twijfels over de onafhankelijkheid van de rechter, gelet op de ‘manner of appointment’. Nog daargelaten dat de rechter in dat kader – onweersproken – heeft opgemerkt dat de onderhavige zaak door een geautomatiseerd systeem aan hem is toebedeeld, kan het vereiste van onafhankelijkheid, gelet op de beperking van artikel 36 Burgerlijke Rechtsvordering tot het vereiste van de rechterlijke onpartijdigheid, geen grond voor wraking opleveren, zodat dit aspect niet ter beoordeling van de Wrakingskamer staat (vgl. ECLI:NL:HR:2018:2397).
3.6
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient het wrakingsverzoek te worden afgewezen.
3.7
Verzoekster heeft in deze procedure reeds een eerder wrakingsverzoek gedaan dat evident ongegrond was. Daarmee is dit het tweede niet slagende verzoek in deze procedure. Naar het oordeel van de rechtbank gebruikt verzoekster het middel van wraking voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven. Daarmee is sprake van misbruik. De rechtbank zal daarom bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet meer in behandeling zal worden genomen.

4.De beslissing

De Wrakingskamer:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mrs. K.A. Brunner, voorzitter, N.C.H. Blankevoort en H.M. Patijn in tegenwoordigheid van de griffier E.J.E. van IJken en in openbaar uitgesproken op 29 maart 2019.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.