ECLI:NL:RBAMS:2019:3185

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
C/13/663111/ HA RK 19/85
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van een bestuursrechter in een beroepszaak tegen het UWV

Op 28 december 2018 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het UWV wegens het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar. Het UWV heeft op 24 januari 2019 alsnog op het bezwaar beslist en verzoeker heeft op 5 februari 2019 aangegeven het niet eens te zijn met deze beslissing. De rechtbank heeft verzoeker op 7 februari 2019 geïnformeerd dat zijn beroep gericht is tegen de beslissing van 24 januari 2019. Verzoeker heeft de rechtbank op 10 februari 2019 verzocht om binnen 8 weken uitspraak te doen en op 21 februari 2019 aangegeven dat hij verwacht dat de rechtbank dit zal doen.

De wrakingsprocedure is gestart door verzoeker, die de bestuursrechter wilde wraken die belast was met zijn beroepszaak. De rechtbank heeft in haar beslissing op 21 maart 2019 vastgesteld dat het wrakingsverzoek niet gericht was tegen een rechter die de zaak in behandeling had, aangezien het dossier van het beroep nog niet aan een rechter was toegewezen.

Op basis van artikel 8:16 van de Algemene Wet bestuursrecht (Awb) kan een rechter gewraakt worden, maar in dit geval was er geen aanleiding voor een mondelinge behandeling, omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk was. De rechtbank heeft daarom besloten om het verzoek tot wraking van verzoeker af te wijzen, met de mededeling dat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op bij brief van 4 maart 2019 schriftelijk gedane en onder rekestnummer C/13/663111/ HA RK 19/85 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker] ,
wonende te [ ],
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van de bestuursrechter belast met de behandeling van een door verzoeker ingestelde beroep wegens het uitblijven van een beslissing op een bezwaar.

1.Verloop van de procedure

2.1
Verzoeker heeft op 28 december 2018 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen door het UWV van een besluit op bezwaar. Op 24 januari 2019 is door het UWV alsnog op het bezwaar beslist. Op 28 januari 2019 is verzoeker een afschrift van de beslissing toegezonden met het verzoek mede te delen of verzoeker het al dan niet eens is met de beslissing op bezwaar. Bij brief van 5 februari 2019 heeft verzoeker medegedeeld dat hij het niet eens is met de beslissing op bezwaar. Bij brief van 7 februari 2019 heeft de rechtbank verzoeker medegedeeld dat zijn beroep wordt geacht te zijn gericht tegen de beslissing op bezwaar van 24 januari 2019. Bij brief van 10 februari 2019 heeft verzoeker de rechtbank opnieuw verzocht binnen 8 weken uitspraak te doen. Bij brief van 21 februari 2019 heeft verzoeker de rechtbank medegedeeld dat het UWV de dwangsom tracht te omzeilen en dat hij verwacht dat de rechtbank binnen 8 weken uitspraak zal doen.

2.De ontvankelijkheid van het verzoek

2.2
In artikel 8:16 van de Algemene Wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt, op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.3
Gesteld noch gebleken is dat het dossier van het door verzoeker ingestelde beroep aan een rechter is toegewezen. Nu het wrakingsverzoek niet is gericht tegen een rechter bij wie de zaak in behandeling is, dient het verzoek aanstonds als kennelijk niet-ontvankelijk te worden afgewezen. Voor een mondelinge behandeling als bedoeld in artikel 8:18 Awb bestaat geen aanleiding. Het in deze bepaling als vanzelfsprekend opgenomen recht op hoor en wederhoor is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek. Aan dat onderzoek komt de rechtbank niet toe omdat het verzoek aanstonds niet-ontvankelijk wordt verklaard.
2.4
Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De rechtbank:
 verklaart verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking.
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, A.W.J. Ros en P.B. Martens, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 maart 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.