In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 april 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Dienst Wegverkeer (RDW) dat een rijverbod oplegde voor een voertuig van eiser. Het primaire besluit, genomen op 29 mei 2018, stelde dat het voertuig niet voldeed aan de eisen van de Wegenverkeerswet 1994, specifiek door een overschrijding van de maximale constructiesnelheid, vastgesteld met een rollerbank. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit van 7 augustus 2018, waarin het bezwaar gedeeltelijk niet-ontvankelijk werd verklaard en voor het overige ongegrond. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, maar verscheen niet ter zitting. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en de zaak beoordeeld op basis van de ingediende stukken.
De rechtbank overweegt dat de RDW een discretionaire bevoegdheid heeft om een rijverbod op te leggen en dat deze bevoegdheid in redelijkheid is toegepast. Eiser betwistte de juistheid van de metingen, maar de rechtbank oordeelt dat de RDW voldoende heeft gemotiveerd dat het voertuig niet aan de wettelijke eisen voldeed. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was, maar laat de rechtsgevolgen in stand omdat de RDW ter zitting alsnog voldoende inging op de kritiek van eiser. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar bepaalt dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven, en vergoedt het griffierecht aan eiser.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om besluiten goed te motiveren, vooral wanneer er kritiek is op technische beoordelingen. De rechtbank bevestigt dat de verkeersveiligheid zwaar weegt in de belangenafweging en dat de RDW in dit geval terecht een rijverbod heeft opgelegd.