ECLI:NL:RBAMS:2019:3178

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
AMS 18/5123
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen rijverbod opgelegd door de RDW wegens overschrijding van de constructiesnelheid van een voertuig

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 april 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Dienst Wegverkeer (RDW) dat een rijverbod oplegde voor een voertuig van eiser. Het primaire besluit, genomen op 29 mei 2018, stelde dat het voertuig niet voldeed aan de eisen van de Wegenverkeerswet 1994, specifiek door een overschrijding van de maximale constructiesnelheid, vastgesteld met een rollerbank. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit van 7 augustus 2018, waarin het bezwaar gedeeltelijk niet-ontvankelijk werd verklaard en voor het overige ongegrond. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, maar verscheen niet ter zitting. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en de zaak beoordeeld op basis van de ingediende stukken.

De rechtbank overweegt dat de RDW een discretionaire bevoegdheid heeft om een rijverbod op te leggen en dat deze bevoegdheid in redelijkheid is toegepast. Eiser betwistte de juistheid van de metingen, maar de rechtbank oordeelt dat de RDW voldoende heeft gemotiveerd dat het voertuig niet aan de wettelijke eisen voldeed. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was, maar laat de rechtsgevolgen in stand omdat de RDW ter zitting alsnog voldoende inging op de kritiek van eiser. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar bepaalt dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven, en vergoedt het griffierecht aan eiser.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om besluiten goed te motiveren, vooral wanneer er kritiek is op technische beoordelingen. De rechtbank bevestigt dat de verkeersveiligheid zwaar weegt in de belangenafweging en dat de RDW in dit geval terecht een rijverbod heeft opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/5123

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2019 in de zaak tussen

[naam eiser] ,te Amsterdam, eiser
en
de directie van de Dienst Wegverkeer (RDW), verweerster
(gemachtigde: mr. F.H.G. Frielink).

Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerster een verbod om te rijden op de weg opgelegd voor het voertuig met [kenteken] . Tevens is bij dit besluit medegedeeld dat pas na goedkeuring door de RDW weer met het voertuig op de weg mag worden gereden.
Bij besluit van 7 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van eiser gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2019.
Eiser is – zonder voorafgaande mededeling – niet verschenen. Verweerster is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Overwegingen

1. De politie eenheid Amsterdam heeft op 29 mei 2018 aan verweerster een melding gedaan tot plaatsing door de RDW van het signaal “wachten op keuring” in het kentekenregister. Deze melding houdt het volgende in: het voertuig voldoet niet aan de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde eisen, namelijk een overschrijding van de maximale constructiesnelheid. De overschrijding van de maximum constructiesnelheid was vastgesteld met behulp van een bromfietsrollentestbank. Daarom is door de politie aan eiser in persoon een verbod tot rijden op de weg met dit voertuig aangezegd totdat het voertuig is goedgekeurd door de RDW.
2. Aan het bestreden besluit, voor zover daarin het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard, ligt het standpunt van verweerster ten grondslag dat geen bezwaar kan worden gemaakt tegen het primaire besluit, voor zover dat een technisch oordeel over de staat van het voertuig betreft, omdat artikel 8:4, derde lid, onderdeel c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zich hiertegen verzet. Aan de ongegrondverklaring van het bezwaar ligt het standpunt van verweerster ten grondslag dat het voertuig niet aan de wettelijke eisen voldoet, zodat daarmee niet op de weg mag worden gereden. Volgens verweerster moet eiser het voertuig eerst laten (goed)keuren bij een RDW-Keuringsstation alvorens hij weer met het voertuig de weg op mag.
3. Het in deze zaak relevante juridische kader is opgenomen in de bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
4. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Eiser heeft betoogd dat de meting van de politie niet correct is. Elke keer wanneer hij wordt gecontroleerd door de politie geeft de rollerbank een andere maximumsnelheid aan. Eiser meent dat de meting opnieuw moet worden gedaan.
5. De rechtbank stelt voorop dat de bevoegdheid van verweerster om op grond van artikel 38, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van het Kentekenreglement te bepalen dat met een te naam gesteld voertuig niet op de weg mag worden gereden, een discretionaire bevoegdheid betreft, waardoor de RDW bij het al dan niet toepassen van deze bevoegdheid beoordelingsruimte heeft. Gelet hierop dient de rechtbank te toetsen of verweerster in redelijkheid van haar bevoegdheid een verbod op te leggen gebruik heeft kunnen maken.
6. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 17 oktober 2018 [1] blijkt het volgende. Een beschikking op grond van artikel 8:4, derde lid, onder c, van de Awb kan fungeren als steunbesluit. Indien de belanghebbende in de bezwaarprocedure tegen het betwiste besluit kritiek levert op het steunbesluit, dan ontkomt het bestuursorgaan niet aan een exceptieve toetsing van het steunbesluit. Volgens de annotator bij voornoemde uitspraak mag het bestuursorgaan niet volstaan met een oppervlakkige en/of marginale toetsing. Het bestuursorgaan mag volgens de annotator nooit volstaan met de conclusie dat het bezwaar zich mede tegen het algemeen verbindend voorschrift en/of beleidsregel richt en in zoverre niet-ontvankelijk is.
7. Verweerster heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat, hoewel dit niet expliciet in het bestreden besluit is overwogen, is voldaan aan de hiervoor weergegeven wijze van toetsing. De politie heeft in de melding aan het RDW de manier waarop het technisch oordeel is gegeven beschreven. Ook heeft de politie aangegeven welke hulpmiddelen daarbij zijn gebruikt en welke snelheidscorrecties zijn toegepast. Verweerster volgt niet eisers betoog dat de meting van de politie niet correct is geweest. Dat het gebruikte hulpmiddel op verschillende momenten verschillende maximumsnelheden aangeeft, zoals eiser stelt, kan volgens verweerster meerdere oorzaken hebben en ook gelegen zijn in de staat van het voertuig op het moment van meten en het tijdsverloop tussen de metingen. Dit betekent niet dat het gebruikte hulpmiddel technisch niet in orde is. Verweerster heeft verder ter zitting toegelicht dat er een belangenafweging heeft plaatsgevonden en dat deze in het nadeel van eiser is uitgevallen. Het voertuig van eiser voldeed niet aan de gestelde vereisten, zodat het voertuig een gevaar oplevert voor de verkeersveiligheid. Dit heeft verweerder zwaarder laten wegen dan het belang van eiser.
8. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, nu daarin niet is ingegaan op de in bezwaar aangevoerde grond ten aanzien van de technische beoordeling door de politie. Het bestreden besluit komt om die reden voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet wel aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, nu verweerster ter zitting alsnog voldoende is ingegaan op de door eiser geleverde kritiek. Met verweerster is de rechtbank van oordeel dat de enkele stelling van eiser dat de meting van de politie niet correct is geweest onvoldoende is om te twijfelen aan de technische staat van het gebruikte hulpmiddel. Nog daargelaten dat eiser zijn stelling, dat bij verschillende metingen telkens een andere maximum snelheid werd vastgesteld, niet heeft onderbouwd, heeft verweerster terecht ter zitting aangegeven dat daaruit nog niet volgt dat het hulpmiddel ondeugdelijk is. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerster met verwijzing naar de verkeersveiligheid in redelijkheid de belangenafweging in het nadeel van eiser kon laten uitvallen.
9. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerster in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van haar bevoegdheid om eiser een rijverbod op te leggen.
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand te laten.
11. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten. Wel bepaalt de rechtbank dat verweerster het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden, nu verweerder het bestreden besluit pas in beroep voldoende heeft gemotiveerd.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit, voor zover daarbij het bezwaar ongegrond is verklaard, in stand blijven;
  • bepaalt dat verweerster de door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van E.P.W. Kwakman, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht
Ingevolge artikel 8:4, derde lid, aanhef en onderdeel c, van de Awb kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit, inhoudende een technische beoordeling van een voertuig.
Wegenverkeerswet 1994
Ingevolge artikel 48, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat in door de Dienst Wegverkeer te bepalen gevallen met een ingeschreven en te naam gesteld motorrijtuig of aanhangwagen niet op de weg mag worden gereden.
Ingevolge artikel 51a, derde lid, aanhef en onder c, van de WVW 1994 kan een tenaamstelling vervallen worden verklaard indien in de bouw of inrichting van het ingeschreven voertuig wijzigingen zijn aangebracht die niet zijn goedgekeurd overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens deze wet.
Kentekenreglement
Ingevolge artikel 38, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van het Kentekenreglement kan de Dienst Wegverkeer bepalen dat met een te naam gesteld voertuig niet op de weg mag worden gereden indien naar het oordeel van deze dienst het voertuig niet voldoet aan een of meer van de in artikel 51a, derde lid, onderdelen b, c, of d, van de WVW 1994 bedoelde eisen.
Ingevolge artikel 38, tweede lid, van het Kentekenreglement geldt het verbod om met een voertuig op de weg te rijden als bedoeld in artikel 48, zevende lid, van de WVW 1994 vanaf het tijdstip waarop dit door een van de in artikel 159 van de wet bedoelde personen is aangezegd.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RVS:2018:3358, AB2018/428 met noot L.M. Koenraad.