ECLI:NL:RBAMS:2019:3177

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 49
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verlenging no-riskpolis op basis van medisch onderzoek en risico-inschatting

In deze zaak heeft eiser, die sinds 1999 een uitkering ontvangt op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), verzocht om verlenging van de no-riskpolis. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, omdat er volgens hen geen aanzienlijk verhoogd risico op ernstige gezondheidsklachten was. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv in het primaire besluit een motiveringsgebrek had, maar dat in beroep voldoende gemotiveerd is dat er geen verhoogd risico is. De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was, ondanks dat er geen spreekuuronderzoek heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende informatie verzameld om tot een oordeel te komen. Eiser heeft niet kunnen onderbouwen dat zijn situatie is verslechterd. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar het Uwv is wel veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/49

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. A.A. Bouwman),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: R.D. van den Heuvel).
Partijen worden hierna [eiser] en het Uwv genoemd.

Procesverloop

Bij besluit van 9 juni 2017 (het primaire besluit) heeft het Uwv geweigerd de no-riskpolis van [eiser] te verlengen.
Bij besluit van 21 november 2017 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2018. [eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het onderzoek ter zitting is geschorst om het Uwv in de gelegenheid te stellen een nadere toelichting door de verzekeringsarts bezwaar en beroep te laten geven.
Het Uwv heeft een nader rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 september 2018 ingediend. [eiser] heeft daarop gereageerd in een brief van 26 oktober 2018. Vervolgens heeft het Uwv desgevraagd nog een nadere reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 november 2018 opgestuurd, waarop door [eiser] bij brief van 13 februari 2019 is gereageerd.
Bij brief van 25 februari 2019 heeft de rechtbank aangekondigd dat uitspraak zal worden gedaan zonder nadere zitting, tenzij één van partijen binnen vier weken aangeeft mondeling op een nadere zitting te willen worden gehoord. Geen van partijen heeft laten weten een nadere zitting te willen, waarna de rechtbank op 17 april 2019 het onderzoek heeft gesloten.

Overwegingen

Wat aan deze procedure vooraf ging
1.1.
[eiser] is op jonge leeftijd getroffen door een polio-infectie (poliomyelitis). Als gevolg daarvan is onder meer sprake van vervorming van zijn voeten en een beenlengteverschil. Ook heeft [eiser] pijnklachten, rug-, arm- en schouderklachten en vermoeidheidsklachten.
1.2.
[eiser] ontvangt sinds 29 juli 1999 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%.
1.3.
Op 15 april 2012 is [eiser] in dienst getreden bij Transvision als telefonist voor 15 uur per week. De eerste vijf jaar van het dienstverband was een no-riskpolis van toepassing. Dit betekent dat wanneer [eiser] door ziekte niet kon werken, Transvision een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) voor [eiser] kreeg.
1.4.
[eiser] heeft verzocht om verlenging van de no-riskpolis. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen. In het primaire besluit is deze afwijzing onderbouwd met een rapportage van een arts van 6 juni 2017, die voor akkoord is ondertekend is door een verzekeringsarts.
1.5.
Met het bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar van [eiser] tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit is een rapportage van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 november 2017 ten grondslag gelegd.
Standpunten van partijen
2.1.
[eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij in aanmerking komt voor verlenging van de no-riskpolis. Volgens [eiser] heeft het Uwv geen zorgvuldig medisch onderzoek gedaan, omdat hij niet is onderzocht door de artsen van het Uwv. Ook in beroep, na de schorsing van het onderzoek op de zitting, is dat niet gebeurd.
Daarnaast heeft het Uwv niet goed onderzocht wat concreet de gevolgen van de polio voor hem zijn. [eiser] is het niet eens met het Uwv dat zijn situatie stabiel zou zijn en dat niet de verwachting bestaat dat de situatie zal verslechteren. Volgens [eiser] is zijn ziekte progressief. Zijn situatie is de laatste jaren verslechterd. Er is een aanzienlijke kans op (toename van) ernstige gezondheidsklachten in verband met het postpoliosyndroom. Als hij dat syndroom krijgt, zal hij vaker uitvallen in zijn werk. Ter onderbouwing heeft [eiser] verwezen naar informatie van zijn huisarts en algemene informatie over polio en het postpoliosyndroom.
2.2.
Het Uwv heeft zijn standpunt gehandhaafd dat [eiser] niet in aanmerking komt voor verlenging van de no-riskpolis. Ter onderbouwing heeft het Uwv verwezen naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarin is geconcludeerd dat geen sprake is van een aanzienlijk en verhoogd risico op gezondheidsklachten.
Beoordeling door de rechtbank
3.1.
Over de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek overweegt de rechtbank als volgt. Vastgesteld wordt dat in dit geval geen spreekuuronderzoek heeft plaatsgevonden. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben zich hoofdzakelijk gebaseerd op dossierstudie. Wel heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog telefonisch contact met [eiser] gehad op 17 oktober 2017. In dat gesprek heeft [eiser] informatie gegeven over zijn klachten in de afgelopen jaren en de situatie op dat moment. De rechtbank is van oordeel dat spreekuuronderzoek in dit geval niet noodzakelijk was. Met de dossiergegevens en het telefonische contact met [eiser] was er voldoende informatie beschikbaar om tot een beoordeling op grond van artikel 29c van de ZW te komen. Daarbij speelt mee dat [eiser] niet onder behandeling was van een specialist, zodat er geen reden was om informatie bij de behandelend sector in te winnen. Dat [eiser] na de schorsing van het onderzoek op de zitting niet is opgeroepen voor spreekuuronderzoek is evenmin onzorgvuldig. Ten slotte was er voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep in beroep geen reden om bij de huisarts nadere informatie op te vragen. Er was namelijk al (recente) informatie van de huisarts beschikbaar, te weten de informatie die [eiser] had overgelegd bij brief van 9 augustus 2018. Die informatie is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapportage van 26 november 2018 betrokken in de beoordeling. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest.
3.2.
Vervolgens verschillen partijen van mening over de vraag of het Uwv terecht heeft beslist dat [eiser] niet in aanmerking komt voor verlenging van de no-riskpolis.
3.3.
Artikel 29c van de Ziektewet (ZW) bepaalt in welke gevallen een no-riskpolis wordt verlengd. Die bepaling luidt als volgt:
Indien ten aanzien van een werknemer als bedoeld in de artikelen 29b en 90 van deze wet bij aanvang van het dienstverband wordt vastgesteld dat hij lijdt aan een ziekte of een gebrek die onderscheidenlijk dat maakt dat hij binnen de in artikel 29b, eerste en vierde lid, van deze wet bedoelde termijn van vijf jaren na aanvang van de dienstbetrekking respectievelijk na vaststelling van het recht op uitkering een aanzienlijk verhoogd risico heeft op ernstige gezondheidsklachten, wordt die termijn van vijf jaar voor afloop daarvan verlengd, indien op dat moment de ziekte of het gebrek dan wel het verhoogde risico op ernstige gezondheidsklachten naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen nog bestaat.
3.4.
Uit de rechtspraak [1] van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) over de toepassing van artikel 29c van de ZW blijkt het volgende.
3.4.1.
De verlenging van de no-riskperiode was voorheen in vrijwel gelijke bewoording geregeld in artikel 20 van het Re-integratiebesluit (Besluit van 2 december 2005, Stb. 2005, nr. 622) en daarvoor in artikel 8 van het Arbeidsgehandicaptebesluit (Besluit van 20 juli 1998, Stb. 1998, nr. 488). Uit de Nota van toelichting bij het Arbeidsgehandicaptenbesluit blijkt dat voor verlenging aanleiding bestaat indien sprake is van personen met een progressieve aandoening of een sterk wisselend ziektebeeld met een ook dan nog bestaand aanzienlijk verhoogd risico op ernstige gezondheidsklachten.
3.4.2.
Op de datum waarop het al dan niet verlengen aan de orde is, moet een inschatting worden gemaakt van het te verwachten risico. Daartoe dient zorgvuldig onderzocht te worden wat de precieze aard is van de klachten van de betrokken werknemer, wat de ernst is van de aandoening waaruit deze klachten voortvloeien, hoe deze aandoening zich, gelet op algemeen aanvaarde medische inzichten, pleegt te ontwikkelen en of bij deze werknemer bepaalde factoren een rol spelen die maken dat de verwachting ten aanzien van deze werknemer afwijkt van de verwachting in het algemeen. In dat kader dient zo nodig informatie te worden ingewonnen bij de behandelend sector.
3.5.
De rechtbank is van oordeel dat in de rapporten van de verzekeringsartsen, die ten grondslag liggen aan de besluitvorming van het Uwv, onvoldoende is ingegaan op de vraag hoe (de doorgemaakte) polio(-infectie) zich, gelet op algemeen aanvaarde medische inzichten, pleegt te ontwikkelen en of bij [eiser] bepaalde factoren een rol spelen die maken dat de verwachting ten aanzien van hem afwijkt van de verwachting in het algemeen. Dat betekent dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft.
3.6.
Op de zitting is het onderzoek geschorst om het Uwv in de gelegenheid te stellen een nadere toelichting door de verzekeringsarts bezwaar en beroep te laten verstrekken. [eiser] heeft op de aanvullende rapporten gereageerd.
3.7.
De vraag is of met de nadere rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 september en 26 november 2018 voldoende is gemotiveerd dat geen sprake is van een aanzienlijk verhoogd risico op ernstige gezondheidsklachten. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
3.8.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft rekening gehouden met de aard en de ernst van de klachten van [eiser] . Op basis van de beschikbare medische informatie en hetgeen [eiser] heeft verteld, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat er in de afgelopen jaren geen wezenlijke verandering is opgetreden in de medische situatie van [eiser] . De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan deze vaststelling. [eiser] heeft zijn stelling dat zijn medische situatie de afgelopen jaren is verslechterd, niet met medische gegevens onderbouwd. Ook blijkt die gestelde verslechtering niet uit de door de huisarts verstrekte informatie.
3.9.
Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht hoe de klachten na een doorgemaakte polio-infectie zich plegen te ontwikkelen en of bij [eiser] bepaalde factoren een rol spelen die maken dat de verwachting ten aanzien van hem afwijkt van de verwachting in het algemeen. De inschatting van het te verwachten risico op ernstige gezondheidsklachten is naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk en voldoende uitgelegd door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Uit de omstandigheid dat zich in de toekomst mogelijk het postpoliosyndroom zal manifesteren, volgt – anders dan [eiser] meent – nog niet dat hij een aanzienlijk verhoogd risico op ernstige gezondheidsklachten heeft. In dit geval heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep die kans voor [eiser] bovendien iets lager ingeschat dan de algemene kans daarop. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft die inschatting voldoende gemotiveerd. De door [eiser] overgelegde algemene informatie over polio en het postpoliosyndroom geven de rechtbank geen reden tot twijfel aan de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Conclusie
4.1.
Hoewel sprake is van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit heeft het Uwv in beroep alsnog toereikend gemotiveerd dat geen sprake is van een aanzienlijk verhoogd risico op ernstige gezondheidsklachten. Dat betekent dat het Uwv terecht heeft geweigerd de no-riskpolis van [eiser] te verlengen.
4.2.
De rechtbank ziet aanleiding om het motiveringsgebrek in het bestreden besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren en het bestreden besluit in stand te laten, omdat [eiser] hierdoor niet is benadeeld. Dat betekent dat het beroep ongegrond is.
4.3.
Gelet op het motiveringsgebrek ziet de rechtbank wel aanleiding te bepalen dat het Uwv aan [eiser] het door hem betaalde griffierecht en de door hem gemaakte proceskosten vergoedt. De proceskosten stelt de rechtbank voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 768,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor de schriftelijke reactie na de schorsing, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 46,- aan [eiser] te vergoeden;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van [eiser] tot een bedrag van € 768,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.T. Kruis, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Pijpers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 10 juni 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1941) en 5 juli 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2475).