ECLI:NL:RBAMS:2019:3166

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2019
Publicatiedatum
1 mei 2019
Zaaknummer
13/751927-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot verblijf in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 april 2019 uitspraak gedaan in het kader van een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Regional Court in Poznań, Polen, op 4 maart 2013. De opgeëiste persoon, geboren in 1989 in Polen, werd gezocht voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van twee jaar, opgelegd door het District Court in Piła op 22 september 2010. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of er gronden zijn om de overlevering te weigeren, met name op basis van artikel 12 OLW, dat betrekking heeft op de gelijkstelling van de opgeëiste persoon met een Nederlander.

Tijdens de zittingen op 15 maart, 12 april en 4 april 2019 is de vordering behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet kan worden gelijkgesteld met een Nederlander, omdat niet is aangetoond dat hij vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. De verdediging heeft verschillende documenten overgelegd ter ondersteuning van hun standpunt, maar de rechtbank oordeelde dat deze niet voldoende bewijs leveren voor een ononderbroken verblijf van vijf jaar. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de verdediging om aanhouding afgewezen, omdat de opgeëiste persoon voldoende tijd had gehad om zijn verweer te onderbouwen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon toegestaan ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf in Polen. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751927-16
RK nummer: 18/400
Datum uitspraak: 18 april 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 16 januari 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 maart 2013 door de
Regional Court in Poznań(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] (Polen),
verblijvend op het adres [adres] , [plaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 15 maart 2018
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 15 maart 2018. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. J.P. Biemond, advocaat te ’s-Gravenhage, zijn – met toestemming van de rechtbank en officier van justitie – niet ter zitting verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek op die zitting geschorst tot de zitting van 12 april 2018 om – kort gezegd – de officier van justitie in de gelegenheid te stellen alsnog te reageren op eerder aan het IRC gerichte verzoeken van de raadsman. Deze verzoeken betreffen de completering van het dossier en het conform artikel 21a OLW aanwijzen van een advocaat in Polen ter assistentie van de opgeëiste persoon en de raadsman.
Zitting 12 april 2018
De behandeling van de vordering is, met toestemming van partijen, voortgezet op de openbare zitting van 12 april 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.P. Biemond, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek op die zitting geschorst voor onbepaalde tijd om – kort gezegd – de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de uitvaardigende justitiële autoriteit te verzoeken aanvullende informatie te verstrekken over de gestelde ongrondwettelijkheid van de bepaling van het Poolse Wetboek van Strafrecht op grond waarvan een voorwaardelijke straf tenuitvoergelegd kan worden.
Zitting 4 april 2019
De behandeling van de vordering is, met toestemming van partijen, voortgezet op de openbare zitting van 4 april 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon heeft zich opnieuw doen bijstaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgement of District Court in Piła of 22nd September 2010, reference number II K 579/10, sentencing [opgeëiste persoon] to a consolidated sentence of 2 years’ imprisonment, suspended for a period of 5 years’ probation. Pursuant to a decision of District Court in Piła of 28th February 2012, reference number II Ko 404/12, execution of the above custodial sentence was ordered.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot dit vonnis heeft geleid.
Ter zitting heeft de raadsman kenbaar gemaakt dat hij zijn verweer – op grond waarvan de behandeling ter zitting op 12 april 2018 is aangehouden – gelet op de van de Poolse justitiële autoriteit ontvangen informatie niet zal handhaven.
De rechtbank is van oordeel dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet aan de orde is.

4.Strafbaarheid

4.1.
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van
de feiten met Romeinse cijfers I tot en met CCCIXwaarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 20, te weten:
oplichting.
4.2.
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft
de feiten met Romeinse cijfers CCCX tot en met CCCXXVIIniet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
opzettelijk inbreuk maken op eens anders auteursrecht, meermalen gepleegd.

5.Artikel 6, tweede lid, in samenhang met het vijfde lid, van de OLW

5.1.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft betoogd dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander. Hiertoe is aangevoerd dat de opgeëiste persoon meer dan 5 jaar – in ieder geval sinds 1 maart 2012 – in Nederland woont en werkt. Hierbij is sprake van een duurzaam en rechtmatig verblijf. Ter onderbouwing heeft de raadsman op voorhand aanvullende stukken aan de rechtbank overgelegd, waaronder een verklaring geregistreerd inkomen over de jaren 2012 tot en met 2018, een huurcontract per 1 juli 2016 en een uitzendovereenkomst van november 2017. Kort voor de zitting heeft de raadsman een jaaropgave over het jaar 2018 en salarisspecificaties over de eerste weken van het jaar 2019 aan de rechtbank overgelegd.
Indien de rechtbank van oordeel is dat de opgeëiste persoon op basis van de overgelegde stukken niet kan worden gelijkgesteld met een Nederlander, wenst de verdediging in de gelegenheid te worden gesteld het beroep op artikel 6 lid 5 OLW nader te onderbouwen.
5.2.
Oordeel van de rechtbank
Artikel 6, tweede lid, OLW verbiedt de overlevering van een Nederlander ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf. Artikel 6, vijfde lid, OLW verklaart artikel 6, tweede lid, OLW van overeenkomstige toepassing op een vreemdeling, mits aan de volgende drie voorwaarden is voldaan:
de opgeëiste persoon heeft een Nederlandse verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd;
de opgeëiste persoon kan in Nederland worden vervolgd voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen en;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn verblijfsrecht in Nederland zal verliezen ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De rechtbank heeft de eerste voorwaarde volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RBAMS:2018:6719) zo uitgelegd dat aangetoond moet worden dat de onderdaan van een andere lidstaat vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Om het verblijf in Nederland aan te tonen is een inschrijving in de Basisregistratie Personen in beginsel leidend. De opgeëiste persoon heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij in dit register staat ingeschreven. Verder volgt uit de Informatiestaat SKDB-persoon dat de opgeëiste persoon niet staat ingeschreven.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat de opgeëiste persoon een ononderbroken periode van 5 jaar rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Op alle overgelegde stukken – met inbegrip van de zeer recent overgelegde jaaropgave over het jaar 2018 en de salarisspecificaties over de eerste weken van het jaar 2019 – wordt een Pools adres van de opgeëiste persoon vermeld. De verdediging heeft geen andere stukken overgelegd op basis waarvan aannemelijk is geworden dat de opgeëiste persoon 5 jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Uit de stukken die zijn overgelegd over de inkomsten van de opgeëiste persoon volgt dit niet. De gegenereerde inkomsten zijn niet van dien aard dat (alleen) op basis hiervan kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon 5 jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Daarom wordt het verweer verworpen.
De rechtbank wijst het subsidiaire verzoek – dat wordt opgevat als een verzoek om aanhouding – af, omdat de opgeëiste persoon sinds zijn schorsing op 12 april 2018 ruimschoots de tijd heeft gehad om zijn verweer met toereikende stukken te onderbouwen. Hij heeft dat echter nagelaten.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 57 Wetboek van Strafrecht, artikel 31 Auteurswet en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Poznańten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. R.A.J. Hübel, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 april 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.