ECLI:NL:RBAMS:2018:6719

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 september 2018
Publicatiedatum
20 september 2018
Zaaknummer
13/751619-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafzaken in Polen

Op 18 september 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een straf die is opgelegd door het Circuit Court in Katowice. De opgeëiste persoon, geboren in 1983 en woonachtig in Utrecht, is beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal en oplichting. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de relevante juridische gronden voor de overlevering beoordeeld. Tijdens de zitting op 4 september 2018 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de eerdere rechtszittingen in Polen en dat er geen weigeringsgronden van toepassing zijn. De rechtbank heeft ook de argumenten van de raadsman overwogen, die stelde dat de overlevering geweigerd moest worden vanwege inconsistenties in de informatie van de Poolse autoriteiten. De rechtbank concludeerde echter dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen belemmeringen waren voor de overlevering. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, waarbij de opgeëiste persoon de opgelegde vrijheidsstraf in Polen moet ondergaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751619-17
RK nummer: 18/1187
Datum uitspraak: 18 september 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 februari 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 april 2017 door de
Circuit Court in Katowice, V Penal Division,(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres Europaplein 1046, 3526 WX Utrecht,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 september 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. T.S. van der Horst, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en vervolgens voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:
-
cumulative judgement of the Dabrowa Górnicza District Courtvan 23 april 2007 met zaaknummer II K 531/06;
-
judgement of the Dabrowa Górnicza District Courtvan 23 september 2008 met zaaknummer II K 471/07;
-
judgement of the Dabrowa Górnicza District Courtvan 2 oktober 2012 met zaaknummer II K 413/12.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van respectievelijk
  • drie jaar en drie maanden;
  • twee jaar;
  • acht maanden
door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemde vonnissen. Van het vonnis onder nummer II K 531/06 resteert volgens het EAB nog een straf van twee jaar.
De rechtbank stelt op grond van de informatie uit onderdeel e) van het EAB vast dat aan voornoemd samengesteld vonnis van 23 april 2007 (II K 531/06) de volgende vonnissen ten grondslag liggen:
judgement of the Dabrowa Górnicza District Courtvan 5 oktober 2004 met zaaknummer II K 422/04;
judgement of the Dabrowa Górnicza District Courtvan 4 oktober 2005 met zaaknummer II K 729/04;
judgement of the Dabrowa Górnicza District Courtvan 5 april 2005 met zaaknummer II K 455/04.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het samengestelde vonnis van 23 april 2007, II K 531/06
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd, omdat de informatie die de Poolse autoriteiten hebben verstrekt niet strookt met de verklaring die de opgeëiste persoon heeft afgelegd. De raadsman heeft subsidiair om aanhouding verzocht om aanvullende informatie op te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in het EAB het navolgende vermeld:
  • no, the person did not appear in person at the trial resulting in the decision in the case II K 531/06;
  • the sentenced person – [opgeëiste persoon] did not appear in person at the trial resulting in the judgement. The summons requiring him to appear in court for the trial was sent to the Sosnowiec Detention Center. He did not submit a request for bringing him before the court for the trial;
  • the person was served with the judgement on 17th June 2007 and was expressly informed about the right to a retrial or appeal.
De rechtbank constateert dat de omstandigheden, genoemd in artikel 12, aanhef en onder b en c, OLW zich hebben voorgedaan. Van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is daarom ten aanzien van het samengestelde vonnis met nummer II K 531/06 geen sprake.
Uit door de uitvaardigende lidstaat in de brief van 4 april 2018 verstrekte aanvullende informatie over de ieder van de hiervoor genoemde drie onderliggende vonnissen, blijkt dat de opgeëiste persoon in die zaken aanwezig is geweest op de terechtzittingen. Ten aanzien van de onderliggende vonnissen is geen sprake van een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW.
Het vonnis van 23 september 2008, II K 471/07
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering ten aanzien van dit vonnis moet worden geweigerd. Uit het EAB blijkt niet of de opgeëiste persoon op de hoogte is geweest van de terechtzitting en/of de beslissing aan hem is betekend.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in het EAB het navolgende vermeld:
  • no, the person did not appear in person at the trial resulting in the decision in the case II K 471/07;
  • the person was served with the judgement on 11th February 2013 and was expressly informed about the right to a retrial or appeal;
  • The sentenced person appeared in person at the trial resulting in the judgement with reference II K 471/07.
De rechtbank begrijpt dat het laatste wordt bedoeld dat de opgeëiste persoon aanwezig is geweest bij de uitspraak. De rechtbank constateert daarom dat de omstandigheid, genoemd in artikel 12, aanhef en onder c, OLW zich heeft voorgedaan. Van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is daarom ten aanzien van vonnis met nummer II K 471/07 geen sprake.
Het vonnis van 2 oktober 2012, II K 413/12
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. De verklaring van de opgeëiste persoon staat haaks op de informatie van de Poolse autoriteiten. In de aanvullende brief wordt dezelfde informatie als genoemd in het EAB herhaald maar worden geen stukken van overtuiging bijgevoegd.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in het EAB het navolgende vermeld:
  • No, the person did not appear in person at the trial resulting in the decision in the case II K 413/12;
  • The person was summoned in person on 7th August 2012 and thereby informed of the scheduled date and place of the trial;
  • The person was served with the judgement on 15th October 2014 and was expressly informed about the right to a retrial or appeal.
Uit de aanvullende brief van 4 april 2018 blijkt het volgende:

with regard to case II K413/12, [opgeëiste persoon] was duly notified of the date of the trial which was scheduled for 2nd October 2010, during which the above named individual was convicted and sentenced. The case file contains an acknowledgement of receipt of the summons which waspersonallysigned by the above named individual on 7th August 2012.
De raadsman heeft niet onderbouwd om welke reden aan de juistheid van deze informatie zou moeten worden getwijfeld. Dit betekent dat de rechtbank, gelet op het vertrouwensbeginsel, er vanuit gaat dat de dagvaarding in persoon is uitgereikt. Daarmee heeft zich de omstandigheid, genoemd in artikel 12, aanhef en onder a, OLW voorgedaan. Van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is daarom ten aanzien van vonnis met nummer II K 413/12 geen sprake.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW in samenhang met artikel 7, eerste lid, onder a, 2e, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
  • diefstal gepleegd door twee of meer verenigde personen
  • diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft

verschaft door middel van braak

  • poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
  • oplichting

5.Artikel 6 OLW

De raadsman heeft betoogd dat de opgeëiste persoon in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander op grond van artikel 6, vijfde lid, OLW. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de opgeëiste persoon vanaf juli 2013 in Nederland werkt. Hij woonde op dat moment in Utrecht en heeft daarna op verschillende adressen in de omgeving van Utrecht gewoond. Op 2 augustus 2013 heeft de Belastingdienst de fiscale inschrijving bevestigd en een sofinummer toegekend. Uit de overgelegde stukken volgt dat de opgeëiste persoon langer dan vijf jaar ononderbroken in Nederland verblijft en dat hij gedurende die periode reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht. Indien de rechtbank van oordeel is dat de overgelegde stukken dit niet voldoende onderbouwen, heeft de raadsman om aanhouding verzocht om de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen aanvullende verklaringen op te laten stellen met betrekking tot zijn verblijfplaats.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet kan worden gelijkgesteld aan een Nederlander omdat voor het jaar 2013 niet is gebleken van voldoende inkomsten uit arbeid of van voldoende middelen van bestaan. Daarnaast is niet aangetoond dat de opgeëiste persoon in Nederland woonde. Niet alleen op het bericht waarin het sofinummer werd toegekend staat een Pools adres, maar ook op verschillende uitzendovereenkomsten. Ook heeft de opgeëiste persoon zich op 1 maart 2014 geregistreerd als ‘niet ingezetene’. Daarmee is het verblijf in Nederland niet vast komen te staan en is er geen sprake van gelijkstelling.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 6, tweede lid, OLW verbiedt de overlevering van een Nederlander ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf. Artikel 6, vijfde lid, OLW verklaart artikel 6, tweede lid, OLW van overeenkomstige toepassing op een vreemdeling, mits aan de volgende drie voorwaarden is voldaan:
de opgeëiste persoon heeft een Nederlandse verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd;
de opgeëiste persoon kan in Nederland worden vervolgd voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen en;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn verblijfsrecht in Nederland zal verliezen ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De rechtbank heeft de eerste voorwaarde volgens vaste rechtspraak zo uitgelegd dat aangetoond moet worden dat de onderdaan van een andere lidstaat vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Om dat verblijf in Nederland aan te tonen is een inschrijving in de Basisregistratie Personen in beginsel leidend. De opgeëiste persoon staat sinds 13 juli 2015 ingeschreven in dit register. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat de opgeëiste persoon een ononderbroken periode van 5 jaar in Nederland heeft verbleven. Op verschillende overgelegde stukken wordt door de opgeëiste persoon een Pools adres gebruikt. Bij gebrek aan ander feitelijk materiaal dat het verblijf in Nederland ondersteunt, is niet aannemelijk geworden dat de opgeëiste persoon 5 jaar ononderbroken in Nederland heeft verbleven. Daarom wordt het verweer verworpen. Aan de vraag naar de rechtmatigheid van het verblijf komt de rechtbank niet toe. De rechtbank wijst het verzoek om aanhouding af, omdat de opgeëiste persoon sinds zijn schorsing op 7 februari 2018 ruimschoots de tijd heeft gehad om zijn verweer met toereikende stukken te onderbouwen. Hij heeft dat echter nagelaten.

8.Slotsom

Omdat is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 311, 326 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Circuit Court in Katowice(Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M.J.M. Langeveld en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.G. Thijssen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 september 2018.
De jongste rechter is buiten staat te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.