ECLI:NL:RBAMS:2019:3136

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2019
Publicatiedatum
30 april 2019
Zaaknummer
13/045088-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak opzet en veroordeling voor gevaarzettend gedrag in verkeerszaak met letsel

Op 30 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersincident op 18 oktober 2016. De verdachte reed met zijn Volkswagen Caddy over de Rozengracht in Amsterdam, waar hij in botsing kwam met een brommerbestuurder, hierna aangeduid als [benadeelde partij]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een confrontatie met [benadeelde partij], abrupt naar rechts stuurde, wat resulteerde in een aanrijding waarbij [benadeelde partij] zwaar lichamelijk letsel opliep, namelijk een gebroken been. De rechtbank heeft het standpunt van het Openbaar Ministerie gevolgd dat de verdachte opzettelijk handelde, maar heeft dit niet kunnen bewijzen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet met opzet handelde, maar dat zijn gedrag wel gevaarzettend was in de zin van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte is vrijgesproken van de zwaardere aanklachten, maar is wel veroordeeld tot een geldboete van € 500,00 voor het veroorzaken van gevaar op de weg. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de schadevergoeding is vastgesteld op € 3.359,90, rekening houdend met eigen schuld van de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/045088-17 (Promis)
Datum uitspraak: 30 april 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1973,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres Da Costakade 357, 1053 WV Amsterdam.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 april 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. P. Velleman en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. R. Hartman naar voren hebben gebracht.
Verder is ter terechtzitting als benadeelde partij verschenen [benadeelde partij] . De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij en van de toelichting daarop van mr. M.M.P.M. Lousberg. Ook heeft [benadeelde partij] gebruik gemaakt van het spreekrecht.

2.Tenlastelegging

De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden veroordeeld voor het onder 1. subsidiair ten laste gelegde en het onder 2. primair ten laste gelegde.
Hij is van mening dat verdachte, nadat [benadeelde partij] zijn autozijspiegel vernielde en op zijn voorruit sloeg, een actieve stuurbeweging naar rechts maakte waardoor hij met zijn auto tegen het been van [benadeelde partij] aanreed. Dat verdachte uit een schrikreactie naar rechts stuurde, is een hoogst ongeloofwaardige verklaring. Verdachte reed aldus opzettelijk tegen [benadeelde partij] aan. Het letsel dat [benadeelde partij] hieraan overhield is te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel.
Nu de officier van justitie opzet bij verdachte bewezen acht, is volgens hem ook sprake van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Verdachte heeft zich, toen hij naar rechts stuurde en tegen [benadeelde partij] aanreed, zeer onvoorzichtig gedragen waardoor een aan zijn schuld te wijten ongeval plaatsvond. Het onder 2. primair ten laste gelegde acht hij dus eveneens bewezen.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw vindt dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Zij brengt naar voren dat er geen sprake is van opzet, waardoor verdachte van het onder 1. primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Hierbij verwijst zij naar de door de verdediging aangeleverde
dashcambeelden uit de auto van verdachte en de verklaring van de door de verzekeraar van verdachte ingeschakelde expert. Deze verklaring weerlegt volgens de raadsvrouw de getuigenverklaring van [naam getuige] . Verder volgt uit de
dashcambeelden dat de verklaring van [benadeelde partij] niet strookt met wat op de
dashcambeelden te zien is.
Door de schrik van de klap op zijn voorruit en de rechter autozijspiegel heeft verdachte per ongeluk zijn koppeling laten opkomen. Doordat hij naar de rechterkant van zijn auto keek en daarbij zijn lichaam naar rechts bewoog waarna zijn armen ook naar rechts gingen, is de auto naar rechts gereden. Dit maakt dat hij een eventuele aanmerkelijke kans op (zwaar) lichamelijk letsel niet bewust heeft aanvaard. Door de lage snelheid van de auto van verdachte bestond geen aanmerkelijke kans op het intreden van de dood van [benadeelde partij] . Volgens de raadsvrouw is niet aannemelijk dat verdachte aan het einde van de
dashcambeelden gas gaf en dat verdachte ‘buiten beeld’ [benadeelde partij] aanreed.
Ook van het onder 2. primair en subsidiair ten laste gelegde moet vrijspraak volgen omdat de eerder beschreven schrikreactie van verdachte is aan te merken als ‘error in extremis’ en niet als aanmerkelijk onvoorzichtig dan wel als gevaarzettend.
4.3
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op basis van de ter terechtzitting afgespeelde videobeelden, gefilmd met de
dashcamvan de auto van verdachte, stelt de rechtbank het volgende vast. Op 18 oktober 2016 reed verdachte in zijn Volkswagen Caddy met kenteken [nummer] over de Rozengracht te Amsterdam. [2] Verdachte en [benadeelde partij] , die op zijn brommer reed, stonden naast elkaar voor het rode stoplicht. Bij groen licht trokken beiden met normale snelheid op. Op dat moment parkeerde een zwarte auto op het fietspad waar [benadeelde partij] reed, waardoor hij er niet kon langsrijden. Doordat de zwarte auto niet op de rijbaan van verdachte stond, kon verdachte er gemakkelijk langsrijden. [3] In tegenstelling tot de verklaring van [benadeelde partij] , blijkt uit deze beelden geenszins dat verdachte [benadeelde partij] bewust geen ruimte gaf en dat hij steeds gas bijgaf waardoor [benadeelde partij] geen ruimte kreeg. [4] Kort daarna, bij de kruising van de Rozengracht en de Nassaukade, stond verdachte stil voor een rood stoplicht. Op dit punt is de rijweg gescheiden van het fietspad door middel van twee, naast elkaar geplaatste rijen van zogenoemde gele biggenruggen, waarbij fietsers en brommers aan de rechterkant daarvan dienen te rijden, en auto’s aan de linkerkant ervan. Na enkele seconden komt [benadeelde partij] wederom in beeld. Hij plaatst zijn brommer tussen de gele biggenruggen, en duidelijk is te zien dat hij met kracht met zijn vuist op de voorruit slaat. Als gevolg hiervan ontstond een barst in de voorruit. [5] Direct hierna komt de auto in beweging, verplaatst deze zich naar rechts en wordt [benadeelde partij] geraakt, waarna de video stopt. [6] Niet op de video is te zien dat [benadeelde partij] kort voor het slaan op de ruit ook de rechterzijspiegel had vernield. [7] Na de botsing tussen verdachte en [benadeelde partij] , was het been van [benadeelde partij] gebroken. [8]
4.4
Oordeel van de rechtbank
4.4.1
Vrijspraak van het onder 1. primair, 1. subsidiair en 1. meer subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of zij het naar rechts bewegen van de auto van verdachte duidt als een opzettelijke handeling van verdachte. Met andere woorden: handelde verdachte met opzet dan wel met voorwaardelijk opzet? Hiervoor is vereist dat verdachte bewust, dus willens en wetens, de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn handelen, [benadeelde partij] zou komen te overlijden dan wel letsel zou oplopen. Volgens de rechtbank kan onvoldoende worden uitgesloten dat verdachte, uit een schrikreactie op de plotselinge en krachtige klap op zijn voorruit, zijn koppeling losliet en abusievelijk naar rechts stuurde. Onvoldoende is vast komen te staan dat verdachte daarna gas zou hebben gegeven. De verklaring van getuige [naam getuige] over de toedracht is onvoldoende duidelijk. Dit betekent dat, daargelaten de vraag of sprake was van de aanmerkelijke kans op de dood of letsel, hij deze in ieder geval niet
bewustheeft aanvaard. De rechtbank is dus van oordeel niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk handelde, evenmin in voorwaardelijke vorm. Nu opzet een vereiste is voor zowel poging doodslag (primair), als zware mishandeling (subsidiair) als eenvoudige mishandeling (meer subsidiair), behoeven het onder 1. primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde geen aparte bespreking.
De rechtbank acht niet bewezen wat onder 1. primair, 1. subsidiair en 1. meer subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
4.4.2
Oordeel over het onder 2. primair en 2. subsidiair ten laste gelegde
4.4.2.1. Artikel 6 WVW
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW, zoals primair onder 2. is ten laste gelegd, komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Vaststaat dat als gevolg van de actie van verdachte, het loslaten van de koppeling en het naar rechts sturen, het been van [benadeelde partij] gebroken is. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is echter pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens de rechtbank heeft verdachte schuld aan het ongeval, maar is er geen sprake van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Gelet op het bovenstaande zal verdachte worden vrijgesproken van het onder 2. primair ten laste gelegde misdrijf.
4.4.2.2. Artikel 5 WVW
Het voorgaande laat onverlet dat verdachte kan worden verweten een fout te hebben begaan. Ten gevolge van het controleverlies over de koppeling van het voertuig van verdachte en het abrupt naar rechts sturen, ontstond op de weg een gevaarlijke situatie ontstaan waarbij verdachte in botsing is kwam met [benadeelde partij] , waaraan [benadeelde partij] letsel overhield. Het gedrag van verdachte kan daarom als gevaarzettend in de zin van artikel 5 WVW worden aangemerkt.
Gelet op al hetgeen hierboven is overwogen, kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte het onder 2. subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 4. vervatte bewijsmiddelen het onder 2. subsidiair ten laste gelegde bewezen, namelijk dat verdachte
op 18 oktober 2016 te Amsterdam, als bestuurder van een voertuig, te weten een Volkswagen Caddy met kenteken [nummer] , daarmee rijdende op de weg, de Rozengracht (ter hoogte van perceel 251H), abrupt naar rechts heeft gestuurd, terwijl zich daar een fietsstrook bevond en [benadeelde partij] en tegen voornoemde [benadeelde partij] is aangereden, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.

6.Strafbaarheid van het feit en van verdachte

6.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie brengt naar voren dat een goed van verdachte, zijn auto, ogenblikkelijk en wederrechtelijk werd aangerand door [benadeelde partij] toen hij de autozijspiegel en de voorruit beschadigde. Hierdoor is sprake van een noodweersituatie. De reactie die verdachte hierop gaf was echter niet noodzakelijk en in ieder geval niet proportioneel. Een beroep op noodweerexces slaagt ook niet omdat verdachte geen blijk heeft gegeven dat hij handelde uit een hevige gemoedsbeweging. Subsidiair betoogt de officier van justitie dat indien verdachte een geslaagd beroep op noodweer(exces) toekomt, dit hem slechts toekomt ten aanzien van de eerste aanrijding. Verdachte is volgens de officier van justitie echter een tweede keer tegen [benadeelde partij] aangereden, waarna [benadeelde partij] zijn been brak. Verdachte kan zich niet met succes beroepen op noodweer(exces).
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hem een geslaagd beroep op noodweer, dan wel noodweerexces, toekomt. Een goed van verdachte, zijn auto, werd immers fors beschadigd, waardoor hij zich tegen die wederrechtelijke aanval mocht verdedigen. Voor zover hij in die noodzakelijke verdediging te ver is gegaan, is sprake van noodweerexces, aldus de raadsvrouw.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat verdachte zich in een noodweersituatie bevond. Voor het aannemen van een noodweersituatie is noodzakelijk dat aannemelijk wordt dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederechtelijke aanranding waartegen verdachte zich heeft verdedigd. Deze verdediging moet dan vervolgens ook noodzakelijk en proportioneel zijn. Het verweer van de verdediging komt erop neer dat verdachte schrok van de klappen op zijn auto, waardoor hij de koppeling losliet, per ongeluk naar rechts stuurde en [benadeelde partij] vervolgens ook per ongeluk raakte. Die lezing sluit uit dat verdachte zich bewust heeft
verdedigdtegen een ogenblikkelijke en wederechtelijke aanranding. Het beroep op noodweer(exces) wordt op die grond verworpen.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Het feit is strafbaar en is verdachte is dat ook.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte voor de door hem onder 1. subsidiair en 2. primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 200 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw vindt het van belang dat het leven van verdachte intact blijft. Zij verzoekt de rechtbank een lagere voorwaardelijke gevangenisstraf en een lagere taakstraf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een forse verkeersfout. Hij is als bestuurder van een auto de controle over die auto verloren toen hij, uit schrik door het gedrag van het latere slachtoffer, zijn koppeling losliet en abrupt naar rechts stuurde. Deelnemers aan het verkeer mogen over en weer van elkaar verwachten dat zij de macht over hun voertuig niet verliezen. Hierdoor heeft [benadeelde partij] letsel bekomen. Het gevolg daarvan, een gebroken been, is voor hem zeer vervelend geweest. Hij heeft hevige pijnen gehad, slikte pijnstillers en zijn been heeft lange tijd tot aan zijn lies in het gips gezeten. Hij heeft maandenlang moeten revalideren, moest noodgedwongen verhuizen naar een woning op de begane grond en kon een forse periode niet werken.
Blijkens een verdachte betreffend strafblad van 5 april 2018 is verdachte niet eerder voor soortgelijke verkeersfeiten veroordeeld. Ook nadien is hij niet in aanraking gekomen met politie en/of justitie.
De rechtbank acht, alles afwegende, een geheel onvoorwaardelijke geldboete ter hoogte van
€ 500,00 passend en geboden.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1.
Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 7.262,69 aan materiële schadevergoeding en
€ 15.000,- aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente. Omdat door de verzekering € 2.500,- is vergoed, komt het totaal gevorderde bedrag neer op
€ 19.762,69.
8.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de materiële schade volledig kan worden toegewezen inclusief de wettelijke rente. Hij is verder van mening dat € 12.000,- aan immateriële schade kan worden toegewezen. Omdat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het toe te wijzen bedrag dient te worden gehalveerd. Hij verzoekt de rechtbank daarbij de schadevergoedingsmaatregel te bepalen.
8.3.
Standpunt van de verdediging
Primair is de raadsvrouw van mening dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering. De vordering is, hoewel tijdig ingediend, pas laat in het bezit gekomen van de verdediging, is complex en de raadsvrouw vindt dat experts over de toedracht en de civiele aansprakelijkheid moeten oordelen.
Subsidiair brengt zij ten aanzien van de materiële schade naar voren dat de communicatiekosten niet zijn gespecificeerd, dat een te hoge vergoeding voor de jas wordt gevraagd en dat nader onderzocht zou moeten worden of de advocaatkosten van de benadeelde partij worden vergoed door een rechtsbijstandsverzekeraar. Verder is niet duidelijk of alle Uber-ritten daadwerkelijk zijn gebruikt door de benadeelde partij zelf en met welk doel deze ritten zijn afgelegd. Verdachte heeft tot slot naar voren gebracht dat zijn auto is beschadigd als gevolg van de handelingen van aangever, waardoor hij ook schade heeft.
Wat de immateriële schade betreft, is zij van mening dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij en dat er om die reden een matiging zou moeten plaatsvinden.
8.3.
Standpunt van de benadeelde partij
Ten aanzien van de materiële schade stelt de advocaat dat de offerte van de scooter voldoende is voor toewijzing van een geldbedrag nu er schade is aan de scooter. De advocaat verwijst naar ECLI:NL:RBAMS:2016:4368. Ook voert zij aan dat de jas in goede staat was, het aannemelijk is dat de benadeelde partij communicatiekosten heeft gemaakt en dat evident kosten voor rechtsbijstand zijn gemaakt. De benadeelde partij is verzekerd, maar de verzekeraar keert niet uit bij een strafbaar feit. Tot slot verwijst de advocaat naar ECLI:NL:GHARL:2013:5056, waaruit volgt dat als de gedraging van de aansprakelijke partij niet in verhouding staat tot de gedraging van de aansprakelijk gestelde partij, een billijkheidscorrectie achterwege dient te blijven.
8.4.
Oordeel van de rechtbank
Ontvankelijkheid
Enerzijds stelt de rechtbank vast dat hoewel de vordering van de benadeelde partij ruim op tijd is ingediend, zowel zij als de verdediging deze pas in een zeer laat stadium heeft ontvangen. Anderzijds zijn de aard van de vordering van de benadeelde partij en de opgevoerde kosten niet buitengewoon ingewikkeld en bovendien voldoende onderbouwd. In tegenstelling tot de raadsvrouw is de rechtbank niet van oordeel dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij een te grote belasting voor het strafproces is, mede nu dit standpunt onvoldoende is onderbouwd.
Materiële schade
De rechtbank wijst de gevorderde reiskosten toe, met uitzondering van de reiskosten die de benadeelde partij nog niet gemaakt heeft (uitspraak op 30 april 2019 á € 7,59) en de reiskosten ten behoeve van de zitting op 16 april 2019, omdat deze kosten vallen onder proceskosten
(á € 7,59). De rechtbank wijst een bedrag toe van € 413,52. In het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
In de gevorderde communicatiekosten wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat ter zitting niet duidelijk is geworden of daadwerkelijk kosten zijn gemaakt door “bellen buiten de bundel”.
Wat de schade aan de scooter betreft, heeft de rechtbank het verweer van verdachte begrepen als een beroep op verrekening. Vast is immers komen te staan dat ook verdachte materiele schade aan zijn auto heeft overgehouden als gevolg van de handelingen van de benadeelde partij. Gelet op het beroep op verrekening, verklaart de rechtbank de benadeelde partij ten aanzien van de scooterschade niet-ontvankelijk in zijn vordering.
De schade aan de kleding schat de rechtbank op € 250,-. In het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
De gevorderde medische kosten wijst de rechtbank in het geheel toe (á € 1.856,28).
Ten aanzien van de kosten voor de verhuizing, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat een causaal verband bestaat tussen de gevorderde schade en het door verdachte gepleegde strafbare feit. Omdat nadere bewijslevering een onevenredige belasting oplevert van het strafproces wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in dit gedeelte van de vordering.
Tot slot wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering ten aanzien van de toekomstige kosten, omdat deze kosten immers (nog) niet gemaakt zijn.
De rechtbank concludeert dat de totale materiële schade € 2.519,80 bedraagt.
Immateriële schade
De rechtbank waardeert de immateriële schade van de benadeelde partij op € 3.000,-.
Ten aanzien van de bedragen die de rechtbank toewijst, is vast komen te staan dat deze kosten (materieel en immaterieel) rechtstreeks zijn veroorzaakt door het onder 2. subsidiair ten laste gelegde feit. Deze kosten zijn bovendien voldoende aannemelijk gemaakt door de benadeelde partij.
Kosten rechtsbijstand
De gevorderde proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking, met dien verstande dat deze worden begroot conform het in kantonprocedures geldende liquidatietarief. Voor het opstellen en indienen van de vordering en voor behandeling ervan ter zitting worden naar algemeen gebruik twee punten toegekend. Nu de rechtbank een bedrag toekent van in totaal
€ 5.519,80, komt de vergoeding neer op € 300,- per punt. De rechtbank wijst dus € 600,- aan proceskosten toe.
Eigen schuld
De rechtbank is van oordeel dat verdachte in beginsel jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door het bewezen verklaarde strafbare feit toegebrachte schade, maar dat bij het bepalen van de omvang van die civielrechtelijke aansprakelijkheid een rol speelt of en zo ja in welke mate de benadeelde partij zelf schuld heeft aan het ongeval. Uit het procesdossier volgt dat de benadeelde partij voorafgaand aan het strafbare feit de autozijspiegel vernielde en de voorruit vernielde van de auto van verdachte. Als gevolg hiervan schrok verdachte, waarna het incident plaatsvond. Volgens de rechtbank is er sprake van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij. De rechtbank ziet daarom aanleiding het toe te wijzen geldbedrag te halveren, wat neerkomt op een geldbedrag van € 5.519,80 / 2 = € 2.759,90.
Conclusie
De rechtbank wijst toe een bedrag van € 2.759,90 plus € 600,- is € 3.359,90.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 23, 24c en 36f van het Wetboek van Strafrecht, en op de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1. primair, 1. subsidiair, 1. meer subsidiair en 2. primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2. subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het onder 2. subsidiair bewezen verklaarde levert op:
-
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete ter hoogte van
€ 500,00(vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van
10 (tien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, op de geldboete in mindering gebracht zal worden naar de maatstaf van € 50,00 per dag.
Wijst de vordering van [benadeelde partij] , wonende te [woonplaats benadeelde partij] , toe tot € 3.359,90 (drieduizend driehonderd negenvijftig euro en negentig cent).
Vermeerdert een gedeelte van voornoemd geldbedrag, groot € 2.759,90 (tweeduizend zevenhonderd negenenvijftig euro en negentig cent) (bestaande uit materiële en immateriële schade), met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] , € 3.359,90 (drieduizend driehonderd negenvijftig euro en negentig cent) aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 43 (drieënveertig) dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. L. Voetelink en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Klaveren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 april 2019.
Bijlage
Tenlastelegging
J. Kärberg
1.
hij op of omstreeks 18 oktober 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij] opzettelijk van het leven te beroven, in/met zijn voertuig (abrupt) naar rechts heeft gestuurd en/of met zijn voertuig naar rechts is gereden, terwijl voornoemde [benadeelde partij] zich rechts van dat voertuig (op een fietspad/fietsstrook) bevond, en/of (extra) gas heeft gegeven en/of tegen voornoemde [benadeelde partij] is aangereden en/of over het lichaam van die [benadeelde partij] is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 oktober 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [benadeelde partij] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken scheenbeen en/of een gebroken kuitbeen, althans een of meer (complexe) botbreuken, heeft toegebracht door in zijn voertuig (abrupt) naar rechts te sturen en/of met zijn voertuig naar rechts te rijden, terwijl voornoemde [benadeelde partij] zich rechts van dat voertuig (op een fietspad/fietsstrook) bevond, en/of (extra) gas te geven en/of tegen die [benadeelde partij] aan te rijden en/of over het lichaam van voornoemde [benadeelde partij] te rijden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 oktober 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde partij] heeft mishandeld door in zijn voertuig (abrupt) naar rechts te sturen en/of met zijn voertuig naar rechts te rijden, terwijl voornoemde [benadeelde partij] zich rechts van dat voertuig (op een fietspad/fietsstrook) bevond en [benadeelde partij] werd geraakt en/of (extra) gas te geven en/of tegen voornoemde [benadeelde partij] aan te rijden en/of over het lichaam van voornoemde [benadeelde partij] te rijden, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken scheenbeen en/of een gebroken kuitbeen, althans enig lichamelijk letsel en/of pijn ten gevolge heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 18 oktober 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (Volkswagen Caddy met kenteken [nummer] ), daarmede rijdende over de weg, de Rozengracht (ter hoogte van perceel 251H), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend (abrupt) naar rechts te sturen en/of met zijn voertuig naar rechts te rijden, terwijl [benadeelde partij] zich rechts van dat voertuig (op een fietspad/fietsstrook) bevond, en/of (extra) gas te geven en/of tegen voornoemde [benadeelde partij] aan te rijden en/of over het lichaam van voornoemde [benadeelde partij] te rijden, waardoor een ander (te weten voornoemde [benadeelde partij] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken scheenbeen en/of een gebroken kuitbeen, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 oktober 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een voertuig, te weten een Volkswagen Caddy met kenteken [nummer] , daarmee rijdende op de weg, de Rozengracht (ter hoogte van perceel 251H), (abrupt) naar rechts heeft gestuurd en/of naar rechts is gereden, terwijl zich daar een fietspad/fietsstrook bevond en/of [benadeelde partij] en/of een of meer andere verkeersdeelnemers zich daar bevond(en), en/of (extra) gas heeft gegeven en/of tegen voornoemde [benadeelde partij] is aangereden en/of over het lichaam van voornoemde [benadeelde partij] is gereden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 16 april 2019.
3.Eigen waarneming van de rechter ter terechtzitting, op grond van artikel 339 lid 1 onder 1 van het Wetboek van Strafvordering.
4.Proces-verbaal van aangifte, 19 oktober 2016, p. 3.
5.Eigen waarneming van de rechter ter terechtzitting, op grond van artikel 339 lid 1 onder 1 van het Wetboek van Strafvordering en het proces-verbaal van bevindingen van 18 oktober 2016, p. 10.
6.Eigen waarneming van de rechter ter terechtzitting, op grond van artikel 339 lid 1 onder 1 van het Wetboek van Strafvordering.
7.Proces-verbaal van bevindingen van 18 oktober 2016, p. 10.
8.Een geschrift, te weten een letselverklaring, opgesteld door dr. R.W. Pooman (OLVG), 19 oktober 2016, p. 36 en het proces-verbaal van aangifte, 19 oktober 2016, p. 3.