ECLI:NL:RBAMS:2016:4368

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2016
Publicatiedatum
15 juli 2016
Zaaknummer
13/665389-15 (A) 13/674238-15 (B) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en woninginbraken met geweld en bedreiging

Op 7 juli 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting en meerdere woninginbraken. De verdachte heeft op advies van zijn advocaat niet meegewerkt aan psychologische en psychiatrische onderzoeken, wat de rechtbank als een verergerende omstandigheid beschouwde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door zijn weigering om mee te werken aan noodzakelijke onderzoeken, het risico op recidive verhoogde. De feiten in zaak A betroffen de verkrachting van een vrouw op 1 augustus 2015, waarbij de verdachte haar met geweld en bedreiging dwong tot seksuele handelingen. In zaak B ging het om woninginbraken waarbij de verdachte goederen en geld heeft gestolen. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de ten laste gelegde feiten en legde een gevangenisstraf van negen jaar op, waarbij de straf werd verhoogd vanwege het niet meewerken aan onderzoeken die mogelijk tot TBS zouden hebben geleid. De rechtbank wees ook schadevergoedingen toe aan de benadeelde partijen, waaronder het slachtoffer van de verkrachting en de slachtoffers van de woninginbraken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/665389-15 (A) 13/674238-15 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 7 juli 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres 1] , [woonplaats] ,
gedetineerd in het [detentie adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 4 november 2015, 13 januari 2016, 7 april 2016 en 23 juni 2016.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Sondermeijer, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. N. Swart naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
In zaak A:
hij op of omstreeks 1 augustus 2015 in de gemeente [plaats 1] door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [persoon 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [persoon 1] , hebbende verdachte die [persoon 1] gedwongen te dulden dat verdachte
- meermalen, in ieder geval éénmaal zijn penis in de vagina van die [persoon 1] duwde/bracht en/of
- de borst(en) van die [persoon 1] betastte en/of
- die [persoon 1] op de mond en/of de borst zoende en/of
- zijn penis in de mond van die [persoon 1] duwde/bracht en/of die [persoon 1] vervolgens heeft gedwongen hem te pijpen
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
- die [persoon 1] bij de schouders/borst heeft vastgepakt en/of met kracht tegen de muur heeft geduwd en/of die [persoon 1] heeft klem gezet tegen de muur en/of
- de borsten (het decolleté) van die [persoon 1] heeft betast en/of
- de haren van die [persoon 1] heeft vastgepakt en/of die [persoon 1] (vervolgens) een halve slag heeft gedraaid (waardoor die [persoon 1] ten val kwam) en/of op het bovenlichaam van die [persoon 1] is gaan zitten/liggen en/of
- die [persoon 1] heeft meegenomen naar een lift en/of die [persoon 1] geruime tijd in die lift vast heeft gehouden en/of
- die [persoon 1] op de mond heeft gezoend en/of
- de blouse en het hemd van die [persoon 1] opzij heeft geschoven en/of de borst van die [persoon 1] uit de bh heeft gehaald en/of zijn mond (vervolgens) op die borst heeft gedrukt en/of
- met zijn hand de keel van die [persoon 1] heeft vastgepakt/vastgehouden en/of de haren van die [persoon 1] heeft vastgepakt/vastgehouden, ten einde die [persoon 1] te beletten om de lift te verlaten en/of
- die [persoon 1] (vervolgens) met kracht aan de keel en/of de haren naar achteren terug de lift in heeft getrokken en/of
- dreigend tegen die [persoon 1] heeft gezegd “Dat moet je mij niet meer flikken”, in ieder geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of de keel van die [persoon 1] heeft dichtgedrukt en/of
- zijn, verdachtes, broek heeft geopend en/of tegen die [persoon 1] heeft gezegd “Kom, kom” en/of dat zij moest meewerken anders zou hij haar neersteken, in ieder geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- ( vervolgens) het hoofd van die [persoon 1] in de richting van zijn penis heeft gebracht en/of zijn penis in de mond van die [persoon 1] heeft gebracht en/of meermalen met zijn penis heen en weer gaande bewegingen heeft gemaakt en/of
- tegen die [persoon 1] heeft gezegd dat zij moest gaan staan en “Buk”, in ieder geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of die [persoon 1] met haar rug naar hem toe heeft gedraaid en/of
- de broek en/of de onderbroek van die [persoon 1] naar beneden heeft getrokken en/of
- meermalen, in ieder geval éénmaal (met kracht), zijn penis in de vagina van die [persoon 1] heeft geduwd/gebracht en/of
- ( met kracht) tegen het achterhoofd van die [persoon 1] heeft geduwd en/of tegen die [persoon 1] heeft gezegd “Verder naar beneden”, in ieder geval woorden van gelijke aard en/of strekking;
In zaak B:
1.
hij op of omstreeks 31 juli 2015 in de gemeente [plaats 2] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd uit een woning, heeft weggenomen
een handtas, merk Gucci en/of 2 mobiele telefoons (merk Samsung) en/of een mobiele telefoon (merk Nokia) en/of een mobiele telefoon met bijbehorende oplader en autolader en oordopjes (merk Iphone) en/of een zilveren collier en 2 oorbellen in een doosje (Swarovski) en/of 2 parfumflessen (merk Chanel en Givenchy) en/of een parfumtasje met make-up spullen (merk Estee Lauder) en/of
een portemonnee (merk Michael Kors) inhoudende 800 Euro en 2 zorgpassen van Zilveren Kruis en 2 bankpassen (ING en ABN) en een rijbewijs en een kentekenbewijs en diverse pasjes (ondermeer een visitekaartje van de kapper en een Albert Heijn bonuskaart) en 2 certificaten van gouden colliers,
geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, waarbij hij, verdachte, zich de toegang tot die woning heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen en gelden onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
Subsidiair:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 31 juli 2015 tot en met 1 augustus 2015 in de gemeente [plaats 2] , in elk geval in Nederland, een of meermalen (ondermeer) een rijbewijs op naam van [persoon 2] en/of een ING pas op naam van [persoon 2] en/of een ABN pas op naam van [persoon 2] en/of een visitekaartje hairstudio [naam 1] en/of een Zilveren Kruis pas op naam van [persoon 2] en/of een kentekencard op naam van [persoon 2] en/of een Iphonekabel heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen (telkens) wist, in ieder geval redelijkwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal, in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
2.
hij op of omstreeks 22 juli 2015 in de gemeente [plaats 2] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd uit een woning, heeft weggenomen
een id-kaart en/of 2 bankpassen (ING) en/of 2 bankpassen (Rabobank) en/of een creditcard (ING) en/of 2 creditcards (Rabobank) en/of een bankpas (ABN AMRO) en/of een rijbewijs en/of een verzekeringspas en/of 2 paar sportschoenen (merk Nike) en/of een jas (kleur blauw, lichtblauw en wit) en/of oordopjes (merk Sony) en/of een portemonnee en/of een agenda en/of diverse kaarten (G4S, IKEA family, Albert Heijn bonuskaart) en/of VVV kadobon en/of munten en/of foto's,
geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 3] en/of praktijk [naam 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, waarbij hij, verdachte, zich de toegang tot die woning heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen en gelden onder zijn bereik heeft gebracht door het slot van de schuifpui te verbreken/ forceren, in ieder geval middel van braak/verbreking;
Subsidiair:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 juli 2015 tot en met 1 augustus 2015 in de gemeente [plaats 2] , in elk geval in Nederland, een of meermalen een ING pas op naam van [persoon 4] en/of een ING creditcard op naam van [persoon 3] en/of twee Rabobank creditcards op naam van [persoon 3] en/of een papiertje met codes heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen (telkens) wist, in ieder geval redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal, in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
3.
hij op of omstreeks 22 juli 2015 in de gemeente [plaats 2] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening met behulp van
a. een bankpas (Rabobank) ten name van [persoon 3] en/of
b. een bankpas (ABN AMRO) ten name van praktijk [naam 2] ),
heeft weggenomen een geldbedrag van
a. 1250 Euro en/of
b. 500 Euro,
in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan
a. [persoon 3] en/of
b. praktijk [naam 2] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of tot de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door de (geheime) pincode van voornoemde bankpas te gebruiken, terwijl hij door de rekeninghouder van de bankpas niet tot dat gebruik gerechtigd of gemachtigd was, in ieder geval door middel van een valse sleutel.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het in zaak A ten laste gelegde en van het in zaak B onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting verklaard dat ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde geen verdediging zal worden gevoerd. De raadsvrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank op dit punt.
In zaak B heeft de raadsvrouw ten aanzien van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde vrijspraak bepleit. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat in beide gevallen, bij gebrek aan sporen die naar verdachte leiden, niet kan worden bewezen dat verdachte de ten laste gelegde inbraken heeft gepleegd.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat verdachte niet is herkend op de camerabeelden bij de geldautomaat.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Zaak A
De rechtbank acht de in zaak A ten laste gelegde verkrachting bewezen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Op 3 augustus 2015 heeft [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) aangifte gedaan van verkrachting, gepleegd op 1 augustus 2015 op (snel)tramhalte [tramhalte] te [plaats 1] .
Zij heeft in die aangifte verklaard dat zij op 1 augustus 2015 rond 07:40 uur van haar woning naar (snel)tramhalte [tramhalte] is gelopen. Als ze de trap van de halte op wil lopen, ziet zij een jongen achter zich lopen, die ze eerder in de verte heeft zien staan alsof hij op iemand stond te wachten. De jongen komt voor haar staan en duwt haar tegen de muur. Als ze wegloopt, trekt hij haar zodanig hard aan haar haren dat ze valt. De jongen sleept haar de lift van de halte in. Als de lift boven is, probeert [persoon 1] een paar keer te vluchten, maar de jongen neemt haar in een nekklem. Bij de derde ontsnappingspoging dreigt hij haar te steken. [persoon 1] gaat ervan uit dat hij mes heeft. De jongen probeert haar op de mond te zoenen, knoopt haar bloes los en likt aan een van haar borsten. Hij duwt het hoofd van [persoon 1] naar beneden en dwingt haar om hem oraal te bevredigen. Dit duurt kort, waarna ze moet opstaan en hij haar broek los maakt. [persoon 1] moet zich met haar rug naar hem toedraaien en hij penetreert haar achterlangs vaginaal. Dit duurt kort. De jongen probeert het nog een paar keer, maar het lukt niet meer. De lift gaat ondertussen een aantal keer op en neer, omdat zowel de jongen als [persoon 1] op de knopjes drukken. Terwijl [persoon 1] vaginaal wordt gepenetreerd en de lift boven is, probeert ze nog een keer te ontsnappen door de liftdeur te openen. De jongen dreigt dan weer haar neer te steken. [persoon 1] zegt tegen jongen dat ze weg moet om te werken en zegt nog dat ze een andere keer kunnen afspreken. Als lift weer beneden staat, stapt de jongen uit.
Een GGD-arts heeft bij [persoon 1] een rode verkleuring in hals, meerdere rode verkleuringen aan de linkerzijde van de hals met korstvorming over een lengte van vijf centimeter en een breedte van één centimeter, en een rode verkleuring van de huid bij de rechterschouder aan de rugzijde waargenomen.
Op 1 augustus 2015 omstreeks 11:20 uur is aan de balie van politiebureau [plaats 1] [persoon 5] verschenen. Zij verklaart dat zij die ochtend omstreeks 07:45 uur langs (snel)tramhalte [tramhalte] liep. Op het bromfietspad, ter hoogte van de trappen die naar het perron gaan, heeft zij een schoudertasje gevonden. In het schoudertasje is onder meer de identiteitskaart van verdachte aangetroffen.
Aan [persoon 1] is de foto van verdachte op zijn identiteitskaart en een politiefoto van verdachte getoond. [persoon 1] heeft op de politiefoto verdachte herkend als de man die haar heeft verkracht op (snel)tramhalte [tramhalte] .
Op de beelden van de beveiligingscamera’s op halte [tramhalte] wordt een worsteling tussen [persoon 1] en een man (aangeduid als ‘NN1’) gezien in de lift van de halte. De verbalisant die de beelden bekijkt, herkent verdachte in de man NN1 op de camerabeelden. Als verdachte later op de dag wordt aangehouden, heeft hij exact dezelfde kleding aan als de man NN1 op de camerabeelden.
Ten behoeve van het forensisch onderzoek is [persoon 1] aan een medisch forensisch onderzoek (zedenonderzoek) onderworpen, waarbij op de linkerborst en op de binnenste schaamlippen van [persoon 1] DNA-kenmerken zijn aangetroffen die matchen met het DNA-profiel van verdachte.
4.3.2
Zaak B
4.3.2.1 Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen. De rechtbank baseert haar oordeel op het volgende.
Nadat verdachte voor het in zaak A ten laste gelegde is aangehouden, worden tijdens zijn fouillering onder meer de volgende goederen bij hem aangetroffen:
- een rijbewijs op naam van [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ),
- een kentekenbewijs ( [kenteken] ) op naam van [persoon 2] ,
- pasjes van ING, ABN-AMRO en Zilveren Kruis, alle op naam van [persoon 2] ,
- een visitekaartje van Hairstudio [naam 1] ,
- een Albert Heijn bonuskaart.
Desgevraagd heeft [persoon 2] verklaard dat in de nacht van 30 op 31 juli 2015, tussen 00.15 en 07.00 uur, in haar woning is ingebroken, waarbij haar tas – met daarin onder andere verschillende pasjes, telefoons, een visitekaartje van haar kapper [naam 1] , een Albert Heijn bonuskaart en contant geld – is gestolen. [persoon 2] heeft aangifte van woninginbraak gedaan.
De inbraak in de woning van [persoon 2] en de aanhouding van verdachte hebben binnen een kort tijdsbestek plaatsgevonden. Verdachte heeft desgevraagd geen verklaring gegeven hoe de spullen van [persoon 2] bij hem terecht zijn gekomen. In het dossier zijn geen aanknopingspunten te vinden die duiden op een overdacht van de goederen na de diefstal. Deze is bovendien onwaarschijnlijk gezien de korte tijd tussen de diefstal en het aantreffen van de goederen bij verdachte en gezien de aard van de goederen, immers daaronder bevinden zich ook een voor anderen waardeloos visitekaartje en een voor anderen eveneens waardeloze bonuskaart. Daarom dient het ervoor te worden gehouden dat verdachte de bij hem aangetroffen goederen van [persoon 2] heeft verkregen door de inbraak in de woning van [persoon 2] te plegen.
4.3.2.2 Ten aanzien van het onder 2 primair en 3 ten laste gelegde
Het schoudertasje, dat op 1 augustus 2016 omstreeks 07:45 uur bij halte [tramhalte] is aangetroffen, bevat naast de identiteitskaart van verdachte onder meer:
- een betaalpas op naam van [persoon 4] ,
- een ING-platinumcard op naam van [persoon 3] ,
- twee Rabocards op naam van [persoon 3] ,
- een briefje met daarop codes, een e-mailadres en de naam [persoon 3] .
Op 23 juli 2015 heeft [persoon 3] (mede namens Praktijk [naam 2] , [persoon 6] en [persoon 4] ) aangifte gedaan van woninginbraak, gepleegd op 22 juli 2015 tussen 01:00 en 07:00 uur.
Uit informatie van Rabobank blijkt dat op 22 juli 2015 om 04:55 uur bij de geldautomaat van Rabobank op het [straat] € 1.250,- is opgenomen van rekening [rekeningnummer 1] ten name van [persoon 3] .
Uit informatie van ABN AMRO blijkt dat op 22 juli 2015 om 05:00 uur bij de geldautomaat van ABN AMRO op het [straat] € 500,- is opgenomen van rekening [rekeningnummer 2] ten name van Praktijk [naam 2] .
Van beide geldopnames zijn videobeelden gemaakt.
De politie heeft de videobeelden van beide geldautomaten bekeken. De verbalisant, die de beelden heeft bekeken, verklaart dat op de videobeelden van beide geldautomaten dezelfde man is te zien. De man toont een sterke gelijkenis met verdachte. Tevens is te zien dat de man een lichte ketting draagt die overeen komt met de ketting die verdachte droeg bij zijn aanhouding.
Daarnaast heeft [persoon 4] op foto’s van de videobeelden de jas en de pet, die de man droeg, als de zijne herkend, welke jas en pet hij sinds de inbraak kwijt is.
Verder heeft onderzoek plaatsgevonden bij de ouderlijke woning van verdachte aan de [adres 1] te [plaats 2] . De moeder van verdachte heeft tegenover de verbalisanten verklaard dat verdachte niet in de woning mag komen en dat hij – als hij bij de woning blijft slapen – in de carport onder de woning slaapt. Op de plaats in de carport, waar verdachte zijn spullen bewaart, wordt een plastic tas gevonden met daarin een schoenendoos inhoudende een paar Nike Air-schoenen. Hierbij zat ook een afleveringsbon van de firma Foot Locker op naam van [persoon 6] .
Gelet op de voornoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat ook het onder 2 primair en 3 ten laste gelegde in zaak B kan worden bewezen. Ook in dit geval heeft verdachte geen verklaring gegeven waarom de verschillende bankpasjes en creditcards op naam van [persoon 3] in de schoudertas zaten, waarin ook zijn identiteitskaart zat. Nu de geldopnames bij Rabobank en ABN AMRO in dezelfde nacht plaatsvinden als waarin de woninginbraak is gepleegd, de man die de geldopnames verricht sterke gelijkenis vertoont met verdachte en die man ook kleding draagt die bij de woninginbraak is weggenomen, gaat de rechtbank ervan uit dat het verdachte is geweest die de woninginbraak heeft gepleegd.
De rechtbank verwerpt daarbij het verweer van de raadsvrouw, dat het aantreffen van de pasjes in het schoudertasjes veeleer als heling dient te worden gekwalificeerd. Het dossier biedt immers geen ondersteunend bewijs voor enige overdracht van goederen aan verdachte. Gelet op de tijdspanne tussen de inbraak en het tijdstip waarop met de bankpasjes geld is opgenomen acht de rechtbank het niet aannemelijk dat een dergelijke overdracht heeft plaatsgevonden. De inbraak is blijkens de aangifte immers op zijn vroegst om 01.00 uur gepleegd, terwijl er al om 04.55 uur wordt gepind. Gelet op het adres op de Foot Locker-bon en de plek van de geldautomaat hebben de gestolen goederen in deze tijdspanne bovendien nog een afstand van ruim 2,5 kilometer moeten afleggen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage bij dit vonnis vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
In zaak A:
op 1 augustus 2015 in [plaats 1] door geweld, andere feitelijkheden en bedreiging met geweld [persoon 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [persoon 1] , hebbende verdachte [persoon 1] gedwongen te dulden dat verdachte:
- meermalen zijn penis in de vagina van [persoon 1] duwde,
- de borsten van [persoon 1] betastte,
- [persoon 1] op de mond en de borst zoende, en
- zijn penis in de mond van [persoon 1] duwde en [persoon 1] vervolgens heeft gedwongen hem te pijpen,
en bestaande dat geweld, die andere feitelijkheden en die bedreiging met geweld hierin dat verdachte:
- [persoon 1] bij de schouders/borst heeft vastgepakt, met kracht tegen de muur heeft geduwd en [persoon 1] heeft klem gezet tegen de muur,
- het decolleté van [persoon 1] heeft betast,
- de haren van [persoon 1] heeft vastgepakt en [persoon 1] vervolgens een halve slag heeft gedraaid waardoor [persoon 1] ten val kwam,
- [persoon 1] heeft meegenomen naar een lift en [persoon 1] geruime tijd in die lift vast heeft gehouden,
- [persoon 1] op de mond heeft gezoend,
- de blouse en het hemd van [persoon 1] opzij heeft geschoven, de borst van [persoon 1] uit de bh heeft gehaald en zijn mond vervolgens op die borst heeft gedrukt,
- met zijn hand de keel van [persoon 1] heeft vastgepakt en vastgehouden en de haren van [persoon 1] heeft vastgepakt en vastgehouden, ten einde [persoon 1] te beletten om de lift te verlaten,
- [persoon 1] vervolgens met kracht aan de keel en de haren naar achteren terug de lift in heeft getrokken,
- dreigend tegen [persoon 1] heeft gezegd “Dat moet je mij niet meer flikken” en de keel van [persoon 1] heeft dichtgedrukt,
- zijn, verdachtes, broek heeft geopend en tegen [persoon 1] heeft gezegd “Kom, kom” en dat zij moest meewerken anders zou hij haar neersteken,
- vervolgens het hoofd van [persoon 1] in de richting van zijn penis heeft gebracht, zijn penis in de mond van [persoon 1] heeft gebracht en meermalen met zijn penis heen en weer gaande bewegingen heeft gemaakt,
- tegen [persoon 1] heeft gezegd dat zij moest gaan staan en “Buk”, en [persoon 1] met haar rug naar zich toe heeft gedraaid,
- de broek en de onderbroek van [persoon 1] naar beneden heeft getrokken,
- meermalen zijn penis in de vagina van die [persoon 1] heeft geduwd, en
- met kracht tegen het achterhoofd van die [persoon 1] heeft geduwd en tegen [persoon 1] heeft gezegd “Verder naar beneden”.
In zaak B:
1. (
Primair)
op 31 juli 2015 in de gemeente [plaats 2] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd uit een woning, heeft weggenomen:
- een handtas, merk Gucci,
- 2 mobiele telefoons (merk Samsung),
- een mobiele telefoon (merk Nokia),
- een mobiele telefoon met bijbehorende oplader en autolader en oordopjes (merk Iphone),
- een zilveren collier en 2 oorbellen in een doosje (Swarovski),
- 2 parfumflessen (merk Chanel en Givenchy),
- een parfumtasje met make-up spullen (merk Estee Lauder), en
- een portemonnee (merk Michael Kors) inhoudende € 800,- en 2 zorgpassen van Zilveren Kruis, 2 bankpassen (ING en ABN), een rijbewijs, een kentekenbewijs en diverse pasjes (ondermeer een visitekaartje van de kapper en een Albert Heijn-bonuskaart) en 2 certificaten van gouden colliers,
toebehorende aan [persoon 2] , waarbij verdachte zich de toegang tot die woning heeft verschaft door middel van een valse sleutel;
2. (
Primair)
op 22 juli 2015 in de gemeente [plaats 2] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd uit een woning, heeft weggenomen:
- een identiteitskaart,
- 2 bankpassen (ING),
- 2 bankpassen (Rabobank),
- een creditcard (ING),
- 2 creditcards (Rabobank),
- een bankpas (ABN AMRO),
- een rijbewijs,
- een verzekeringspas,
- 2 paar sportschoenen (merk Nike),
- een jas (kleur blauw, lichtblauw en wit),
- oordopjes (merk Sony),
- een portemonnee,
- een agenda,
- diverse kaarten (G4S, IKEA family, Albert Heijn bonuskaart),
- een VVV-cadeaubon,
- munten, en
- foto's,
toebehorende aan [persoon 3] en/of praktijk [naam 2] en/of aan een ander dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot die woning heeft verschaft door de schuifpui te forceren;
3.
op 22 juli 2015 in de gemeente [plaats 2] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening met behulp van
a. een bankpas (Rabobank) ten name van [persoon 3] en
b. een bankpas (ABN AMRO) ten name van praktijk [naam 2] ),
heeft weggenomen een geldbedrag van
a. 1250 Euro en
b. 500 Euro,
toebehorende aan
a. [persoon 3] en
b. praktijk [naam 2] ,
waarbij verdachte de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door de pincode van de bankpassen te gebruiken, terwijl hij door de rekeninghouder van de bankpas niet tot dat gebruik gerechtigd was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gevorderd dat verdachte voor de door haar in zaak A en in zaak B onder 1 primair, 2 primair en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren en tot terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging.
Subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte voor de door haar in zaak A en in zaak B onder 1 primair, 2 primair en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar en tien maanden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gewezen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS), waaruit als oriëntatiepunt bij verkrachting een gevangenisstraf van 24 maanden volgt. Uit jurisprudentie blijkt dat in gevallen van recidive bij verkrachting gevangenisstraffen worden opgelegd van vier à vijf jaar. De rechtbank dient bij strafoplegging aan te sluiten bij deze jurisprudentie.
Verder heeft de raadsvrouw verzocht in het voordeel van verdachte er rekening mee te houden dat verdachte tijdens de observatie bij het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) als rustige en positieve aanwinst op de groep werd beschouwd en dat hij na detentie wil deelnemen aan een project van het Leger des Heils waarbij hulp wordt geboden bij zelfstandig wonen, goed financieel beheer en het vinden van werk.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf en de hoogte hiervan allereerst rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals deze onder meer tot uitdrukking komen in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting en daarmee op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer. Verdachte heeft de gevoelens van het slachtoffer genegeerd en door geweld ondergeschikt gemaakt aan de bevrediging van zijn eigen lustgevoelens. Uit de aangifte blijkt hoe angstig het slachtoffer zich heeft gevoeld onder andere doordat werd gedreigd haar neer te steken. Zo zegt zij onder andere dat zij op dat moment heeft gedacht: “daar ga ik, tot ziens wereld”. Slachtoffers van zulke feiten ondervinden daarvan vaak langdurig psychische nadelige gevolgen. Dit blijkt ook hier het geval te zijn, zoals blijkt uit de bijlage bij het voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces en de slachtofferverklaring. Hierin staat dat bij het slachtoffer na de verkrachting een posttraumatische stressstoornis is gediagnosticeerd en zij constant rondloopt met gevoelens van onveiligheid, angst en wantrouwen, waarvoor zij wordt behandeld.
Tevens heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan twee woninginbraken en diefstal van geld door te pinnen met bankpasjes die hij bij één van de woninginbraken heeft verkregen.
Uit een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 mei 2016 betreffende verdachte, blijkt dat verdachte in 2013 is veroordeeld wegens verkrachting. Daarnaast is verdachte in de afgelopen vijf jaar meermalen met politie en justitie in aanraking geweest wegens vermogensdelicten, waarvoor forse straffen zijn opgelegd. Deze eerdere veroordelingen hebben verdachte er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting.
De rechtbank heeft met betrekking tot de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte acht geslagen op de volgende stukken:
- het reclasseringsadvies van 23 oktober 2015 van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, opgesteld door [naam 3] , reclasseringswerker ;
- een Pro Justitia psychologisch onderzoek, opgesteld door drs. O. Stam GZ-psycholoog i.o., onder supervisie van drs. J. Oudejans, GZ-psycholoog, van 21 oktober 2015;
- een Pro Justitia psychiatrisch onderzoek, opgesteld door I. Maksimovic, psychiater, van 25 september 2015;
- een Pro Justitia rapportage van het NIFP, locatie PBC, opgesteld door G.M. Jansen, GZ-psycholoog, L.J.H. Kuipers, arts in opleiding tot psychiater, en T. Rinne, psychiater, van 8 maart 2016.
Verdachte heeft – op advies van zijn advocaat – niet willen meewerken aan de onderzoeken van de psycholoog en de psychiater. Vervolgens heeft hij hoger beroep aangetekend tegen de door de rechter-commissaris bevolen opname in het PBC. Dit beroep is verworpen. Verdachte is in het PBC opgenomen, maar heeft daar niet willen meewerken aan onderzoeken naar zijn persoon.
Het gevolg van deze houding is dat de rechtbank in onvoldoende mate kan vaststellen of een vrijheidsbenemende maatregel, zoals TBS, geboden is. Dit heeft verschillende gevolgen. Voor de verdachte betekent het dat, nu de noodzaak van een TBS niet voldoende kan worden onderbouwd, die maatregel ook niet kan worden toegepast. Dat betekent echter niet dat die maatregel niet geboden is. Er zijn immers aanwijzingen dat er een reële kans is dat een TBS zou zijn opgelegd als verdachte wel aan een persoonlijkheidsonderzoek zou hebben meegewerkt. In de eerste plaats is dat het feit dat verdachte nu tot twee maal toe een hem onbekende vrouw gewelddadig heeft verkracht. Ook blijkt uit de in zijn telefoon gevonden aantekeningen dat hij vrouwen volgt en hun gedrag noteert. Daarnaast zijn er aanwijzingen dat verdachte verschillende vormen van verdovende middelen en alcohol gebruikt en kan niet worden uitgesloten dat hij lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis.
Voor de samenleving betekent het niet meewerken aan de noodzakelijke onderzoeken dat er een aanzienlijke kans is dat verdachte door zijn houding zich onttrekt aan een voor hem noodzakelijke behandeling. Dat heeft niet alleen negatieve gevolgen voor hem zelf, maar ook voor de samenleving. TBS is er in belangrijke mate op gericht de kans op herhaling van strafbare feiten, zoals verdachte die heeft gepleegd, te verkleinen. Op dit moment wordt de kans op herhaling zowel door de reclassering als het PBC als hoog ingeschat. De reclassering heeft dat als volgt verwoord:
‘Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Er is sprake van een (beginnend) delictpatroon. Het delict is gepleegd onder invloed van middelengebruik. Betrokkene heeft ten aanzien van deze risicofactor een gebrek aan zelfinzicht. Het NIFP heeft cliënt onderzocht, maar betrokkene wil niet meewerken aan het onderzoek.’
Het PBC baseert het hoge recidiverisico van verdachte op STATIC-99R (een gestructureerd actuarieel risicotaxatie-instrument teneinde het basisrisico van seksueel gewelddadige recidive bij volwassen mannelijke seksuele delinquenten in te schatten):
‘Op basis van de STATIC-99R wordt het recidiverisico op zedendelicten als hoog ingeschat indien het huidige ten laste gelegde bewezen geacht wordt. (…) Factoren die binnen de STATIC-99R bijdragen aan dit verhoogde risico zijn onder andere een eerdere veroordeling voor een verkrachting en de jonge leeftijd van betrokkene. Ook het gebruik van geweld bij de eerdere verkrachting en het huidige ten laste gelegde (indien het ten laste gelegde bewezen verklaard wordt) en het feit dat de slachtoffer onbekenden van betrokkene waren, zijn risicofactoren. Daarnaast is prognostisch ongunstig dat betrokkene zich na invrijheidstelling in de eerdere verkrachtingszaak al na korte tijd heeft onttrokken aan de als voorwaarde gestelde ambulante behandeling bij De Waag en na het uitzitten van de resterende straf na korte tijd recidiveert (indien bewezen). Tevens zijn er signalen dat betrokkene, reeds voorafgaand aan het ten laste gelegde feit, bezig leek vrouwen en hun gewoontes te observeren. (…) Andere factoren die in algemene zin het risico op nieuwe justitiecontacten kunnen verhogen worden gevonden in betrokkenes middelengebruik, alsook in het ontbreken van een vaste stabiliserende relatie, een vaste woon- en verblijfplaats, en een vast inkomen.’
De rechtbank neemt de voornoemde conclusies van de reclassering en het PBC over en maakt die tot de hare en overweegt daarbij het volgende. Het niet meewerken aan de voor oplegging van TBS noodzakelijke persoonlijkheidsonderzoeken mag niet worden beloond. Het gevolg van dat niet meewerken is immers dat de maatschappij niet naar behoren wordt beschermd tegen recidive. Daar dient dan tegenover te staan dat dat risico in ieder geval feitelijk wordt beperkt door aanvullende vrijheidsbeneming.
De rechtbank acht gezien de ernst van de bewezen geachte feiten een straf van zeven jaar passend en geboden en overweegt daartoe als volgt.
Als LOVS-oriëntatiepunt voor een woninginbraak door een recidivist op het gebied van vermogensdelicten geldt een gevangenisstraf van vijf maanden. Voor de hier gepleegde gekwalificeerde diefstal is geen LOVS-oriëntatiepunt, maar er kan aansluiting gezocht worden bij het oriëntatiepunt voor geld opnemen met een valse bankpas met geskimde gegevens van drie maanden gevangenisstraf. Gelet op het bovenstaande is voor de drie vermogensdelicten een gevangenisstraf van twaalf maanden passend en geboden.
Voor verkrachting geldt sinds de laatste wijziging op 22 november 2013 een LOVS-oriëntatiepunt van 24 maanden. Dit oriëntatiepunt komt de rechtbank enigszins te laag voor als uitgangspunt voor het bepalen van de straf die voor de meest voorkomende verschijningsvorm van dit strafbare feit pleegt te worden opgelegd. Wat daar verder ook van zij, in de onderhavige zaak is sprake van strafverzwarende omstandigheden. De rechtbank noemt in dit verband in het bijzonder de jonge leeftijd van het slachtoffer (22 jaar), de ernst en mate van het geweld, het lichamelijk en geestelijk letsel van het slachtoffer, het feit dat sprake was van een onverhoedse aanval op een plek die het slachtoffer dagelijks op weg naar haar werk moet passeren, het feit dat sprake is van tot op zekere hoogte vergelijkbare recidive en het feit dat sprake was van vrijheidsbeneming. Dat verdachte over dit feit niets wil verklaren, betekent ook dat hij op geen enkele manier heeft laten blijken inzicht in de gevolgen van of berouw over zijn gedrag te hebben, hetgeen het recidiverisico groter maakt. Bovendien heeft deze houding negatieve gevolgen voor het slachtoffer, hetgeen haar advocaat ter zitting uitdrukkelijk heeft bevestigd. Het slachtoffer blijft zitten met vragen, die verdachte niet wenst te beantwoorden. Illustratief is in dit verband dat verdachte, na uitdrukkelijk te zijn uitgenodigd door de rechtbank om te reageren op de over verdachte ontstane indruk dat hij – terwijl hij zich refereert ten aanzien van de bewezenverklaring van verkrachting – geen berouw toont of uitleg geeft op vragen die bij het slachtoffer leven, in zijn laatste woord alleen zegt dat hij hoopt dat de rechtbank hem geen TBS oplegt. De rechtbank is daardoor bevestigd geraakt in haar overtuiging dat verdachte zich slechts om zichzelf bekommert. Dat verdachte in het verleden niet heeft meegewerkt aan behandeling en het, gelet op zijn huidige proceshouding, niet aannemelijk is dat dit in de toekomst zal veranderen, is eveneens een factor die strafverzwarend werkt. Hierdoor wordt immers ook het recidiverisico vergroot. Gelet op al deze factoren acht de rechtbank, net als de officier van justitie, voor de verkrachting een gevangenisstraf van zes jaar passend en geboden.
Nu verdachte heeft geweigerd aan de noodzakelijk geachte psychologische en psychiatrische onderzoeken mee te werken, waardoor het opleggen van TBS feitelijk wordt geblokkeerd, zal de rechtbank in verband met het bestaande recidiverisico de straf verhogen met de minimale duur die een op te leggen TBS zou hebben gehad, te weten twee jaar. De totaal op te leggen straf voor de verkrachting en de andere feiten wordt daarmee dus negen jaar.
De rechtbank tekent hierbij aan dat indien verdachte in hoger beroep gaat, het op zijn weg ligt te beslissen of hij bij zijn weigering blijft, dan wel alsnog meewerkt aan een onderzoek van het PBC, teneinde het hof wel in staat te stellen de noodzaak van een TBS te beoordelen. De rechtbank merkt hierbij op dat verdachte niet gedwongen kan worden mee te werken aan onderzoeken naar zijn persoon, evenals hij niet verplicht is op vragen te antwoorden. Dat neemt niet weg dat er gevolgen verbonden kunnen worden aan het niet meewerken aan de door de rechtbank noodzakelijk geachte onderzoeken, evenals er gevolgen kunnen worden verbonden aan het niet beantwoorden van vragen (zie de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 8 februari 1996 in de zaak
Murray, ECLI:NL:XX:1996:AC0232, NJ 1996, 725 m.nt. Knigge). Dit is ook aan het begin van de behandeling van zijn zaak ter terechtzitting met verdachte besproken.
De rechtbank heeft verdachte voorgehouden dat het niet meewerken aan de noodzakelijk geachte onderzoeken er toe zou kunnen leiden dat de rechtbank dan ter beteugeling van het recidiverisico (bij bewezenverklaring van het tenlastegelegde) zou kunnen komen tot het opleggen van een langdurige gevangenisstraf. Daarbij is verdachte gewezen op het strafmaximum van twaalf jaar dat is gesteld op de hem ten laste gelegde verkrachting. Verdachte en zijn advocaat hebben verklaard dit met elkaar te hebben besproken en dit gevolg onder ogen te hebben gezien. Verdachte is desgevraagd gebleven bij zijn keuze om niet mee te werken aan de genoemde onderzoeken.
Ten aanzien van het beslag
Onder verdachte zijn verschillende voorwerpen in beslag genomen. Deze zijn vermeld op de beslaglijst die als bijlage bij dit vonnis is gevoegd.
De rechtbank oordeelt ten aanzien van deze voorwerpen als volgt.
De voorwerpen genoemd op de beslaglijst onder de nummers 2 tot en met 5, 8, 10, 17, 18, 20, 22 en 23 worden verbeurd verklaard.
De voorwerpen genoemd op de beslaglijst onder de nummers 1, 6, 7, 9, 11 tot en met 16, 19 en 21 worden teruggegeven aan de beslagene.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
- [persoon 1]
vordert vergoeding van € 1.059,51 aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade. Vast staat dat aan deze benadeelde partij door het in zaak A bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
Namens verdachte is verweer gevoerd tegen de reiskosten in hogere beroep en de te verwachten medische kosten, nu deze kosten nog niet gemaakt zijn en tegen de hoogte van de gevorderde immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering tot vergoeding van materiële schade tot een bedrag van in totaal € 1.009,51 kan worden toegewezen, en de vordering tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 10.000,-.
Ook zal een bedrag voor rechtsbijstandskosten worden toegewezen. Bij de vaststelling van de kosten voor rechtsbijstand hanteert de rechtbank het Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven. Hierbij rekent de rechtbank één punt voor de indiening van de vordering en één punt voor de mondelinge behandeling ter terechtzitting. Deze twee punten worden vervolgens vermenigvuldigd met € 384,- (waarde per punt in tarief I; dit tarief geldt met betrekking tot zaken van een geldwaarde beneden de € 10.000,- in hoofdsom). In totaal beraamt de rechtbank de rechtsbijstandskosten aldus op € 768,- (2 punten; tarief I).
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De rechtbank heeft hierbij in het bijzonder gekeken naar vergoedingen van immateriële schade die in vergelijkbare zaken worden toegekend. Het gedeelte dat uitstijgt boven het in die zaken toegewezen gedeelte vereist een nadere
onderbouwing, waarvoor in dit strafgeding onvoldoende ruimte is.
Voor wat betreft de toekomstige reiskosten is de vordering niet-ontvankelijk, omdat onzeker is of deze kosten gemaakt zullen worden. Dit geldt niet voor de toekomstige medische kosten, omdat het schadeveroorzakende feit al heeft plaatsgevonden en de daaruit voortvloeiende kosten op dit moment al in redelijkheid zijn te schatten op het gevorderde bedrag. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens [persoon 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak A bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 11.009,51.
- [persoon 3]
vordert vergoeding van € 1.102,90 aan materiële schade. Vast staat dat aan deze benadeelde partij door het in zaak B, onder 2 primair en 3 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering kan worden toegewezen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens [persoon 3] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak B, onder 2 primair en 3 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.102,90.
- [persoon 4]
vordert vergoeding van € 626,40 aan materiële schade. Vast staat dat aan deze benadeelde partij door het in zaak B, onder 2 primair bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade tot een bedrag van in totaal € 576,40 zal worden toegewezen.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. Het opgegeven bedrag voor de gestolen jas in de vordering is immers € 50,- hoger dan de opgegeven waarde in de aangifte, zonder dat dit nader is toegelicht of onderbouwd met stukken, terwijl verdachte deze verhoging specifiek heeft betwist. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens [persoon 4] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak B, onder 2 primair bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 576,40.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 57, 242 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
De rechtbank:
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5
is vermeld;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert het volgende op.
In zaak A:
-
Verkrachting.
In zaak B,
ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde:
-
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van een valse sleutel;
ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde:
-
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
-
Diefstal, waarbij de schuldige de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd.
De rechtbank:
- verklaart het bewezene strafbaar;
- verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
9 (negen) jaren;
- beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van het beslag:
De rechtbank:
- verklaart verbeurd de voorwerpen genoemd op de beslaglijst onder de nummers: 2 tot en met
5, 8, 10, 17, 18, 20, 22 en 23;
- gelast de teruggave aan de beslagene van de voorwerpen genoemd op de beslaglijst onder de nummers: 1, 6, 7, 9, 11 tot en met 16, 19 en 21.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [persoon 1] :
De rechtbank:
- wijst de vordering van [persoon 1] , domicilie kiezende op het adres [adres, te plaats] , toe tot € 11.777,51 (elfduizend zevenhonderd en zevenenzeventig euro en eenenvijftig cent);
- veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] € 11.009,51 (elfduizend
en negen euro en eenenvijftig cent) aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 90 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op;
- bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen
heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de vorderingen van benadeelde partij [persoon 3] :
De rechtbank:
- wijst de vordering van [persoon 3] , wonende op het adres [adres, te plaats] , toe tot € 1.102,90 (elfhonderd en twee euro en negentig cent);
- veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 3]
voornoemd;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 3] , € 1.102,90 (elfhonderd en twee euro en negentig cent) aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 21 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op;
- bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen
heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de vorderingen van benadeelde partij [persoon 4] :
De rechtbank:
- wijst de vordering van [persoon 4] , wonende op het adres
[adres, te plaats] , toe tot € 576,40 (vijfhonderd zesenzeventig euro en veertig cent);
- veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 4]
voornoemd;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 4] ,
€ 576,40 (vijfhonderd zesenzeventig euro en veertig cent) aan de Staat te betalen. Bij gebreke
van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 11 dagen
vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
- bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen
heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.H.C. Jongeneel, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en M.R.J. van Wel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Sijbrands, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 juli 2016.