ECLI:NL:RBAMS:2019:3052

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2019
Publicatiedatum
29 april 2019
Zaaknummer
13/665013-19 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake plofkraak op pinautomaat met explosief materiaal

Op 30 april 2019 heeft de rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van een plofkraak op een pinautomaat van de ABN AMRO bank. De verdachte, geboren in 1992 en gedetineerd, werd ervan beschuldigd samen met anderen explosief materiaal te hebben aangebracht en tot ontploffing te hebben gebracht, met als doel geld te stelen. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld, dat voornamelijk bestond uit vijftien herkenningen van de verdachte door verbalisanten op basis van camerabeelden. De verdediging betwistte de herkenningen en pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat de herkenningen betrouwbaar waren en dat de verdachte inderdaad betrokken was bij de plofkraak. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte opzettelijk een ontploffing teweeg had gebracht, gebouwen had beschadigd en had geprobeerd geld te stelen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier jaar op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en het gevaar dat de plofkraak met zich meebracht voor omstanders. De rechtbank wees ook het verzoek van de verdediging om de voorlopige hechtenis op te heffen af, omdat de gronden voor de voorlopige hechtenis nog steeds van toepassing waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/665013-19 (Promis)
Datum uitspraak: 30 april 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1] , [woonplaats] ,
gedetineerd in het “ [naam] ” te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 april 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.R. Bons en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. B.L.M. Ficq naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij, samen met anderen, door het aanbrengen en ontsteken van explosief materiaal heeft geprobeerd een pinautomaat te openen, kort gezegd dat hij heeft geprobeerd een plofkraak te plegen. Daarbij is tevens schade ontstaan aan een auto die in de buurt stond. Dit is – samengevat – ten laste gelegd als het door een ontploffing in gevaar brengen van personen en goederen (feit 1), het door het vernielen of beschadigen van een gebouw in gevaar brengen van personen en goederen (feit 2), het proberen geld te stelen van de bank (feit 3) en het beschadigen of vernielen van een auto (feit 4).
De tekst van de integrale tenlasteleggingen is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat alle ten laste gelegde feiten bewezen verklaard kunnen worden. Verdachte heeft samen met anderen met de zogenaamde ‘pizza-schuifmethode’ de pinautomaat opgeblazen om geld uit de kluis weg te kunnen nemen. De vijftien herkenningen van verdachte door verbalisanten hebben een hoge bewijskracht op basis van de wetenschappelijke uitgangspunten en jurisprudentie. De foto (still) die gebruikt is bij de herkenningen is van meer dan voldoende kwaliteit om daar een herkenning op te kunnen baseren. De zichtbare gezichtskenmerken zijn daarvoor ook meer dan voldoende. Het gaat om vijftien afzonderlijke herkenningen, opgemaakt op ambtseed of –belofte.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van de ten laste gelegde feiten bepleit, omdat verdachte de feiten niet gepleegd heeft. Hij is niet degene die op de beelden te zien is.
De herkenningen kunnen niet als bewijs dienen. De verbalisanten verbonden aan het team Top600 hebben verdachte niet herkend, althans daar zitten geen herkenningen van in het dossier. Verbalisanten die stellig beweren dat zij hem herkennen zeggen ook op een andere foto medeverdachte [medeverdachte] te herkennen, maar dit doen zij mede op basis van gezichtskenmerken die op de foto helemaal niet zichtbaar zijn. Dit doet afbreuk aan de waarde van de herkenningen van verdachte. De verbalisanten herkennen verdachte op basis van een afbeelding die zichtbare beperkingen vertoont. De herkenning kan enkel op die beelden gebaseerd worden. Er is geen holistisch te beoordelen materiaal. De herkenningen kunnen gestuurd zijn door onnodig bij de foto’s verstrekte informatie, zoals wat voor feit het betreft en waar dat heeft plaatsgevonden. De verbalisanten zullen daardoor mogelijk maar in een beperkte groep naar een mogelijke verdachte gezocht hebben in hun herinnering.
Naast de herkenningen bevindt zich geen bewijs in het dossier. Er is te weinig betrouwbaar wettig bewijs, zodat vrijspraak moet volgen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 28 december 2018 heeft kort na middernacht een ontploffing plaatsgevonden aan een pinautomaat van ABN AMRO aan het Surinameplein in Amsterdam. De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat door de ontploffing niet alleen schade is ontstaan aan de pinautomaat zelf, maar dat er ook omliggende gebouwen zijn beschadigd. Ook aan een vlakbij geparkeerde auto is schade ontstaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat er op het betreffende tijdstip nog veel personen in de nabijheid van de pinautomaat waren. Zo is op de camerabeelden van de pinautomaat te zien dat er een persoon voorbij de pinautomaat liep kort voordat de ontploffing werd teweeggebracht.
In en naast de pinautomaat hingen camera’s en deze hebben opnamen gemaakt van personen die, gezien het tijdstip van de pintransactie en de ontploffing vlak daarna, de explosieven in de pinautomaat hebben aangebracht en de ontploffing hebben teweeg gebracht.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte een van de daders is die op de camerabeelden te zien zijn. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Verdachte is te beschouwen als de persoon die in de spoedmonitor wordt aangeduid met NN1 en die in het proces-verbaal van bevindingen betreffende de beschrijving van de camerabeelden NN2 genoemd wordt.
De rechtbank komt tot dit oordeel op basis van de vijftien processen-verbaal van herkenning van de diverse verbalisanten. De herkenningen zijn door elke verbalisant vastgelegd in een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. De herkenningen zijn tot stand gekomen door vergelijking met een foto (still) van de camerabeelden van met name het gezicht van de dader. Nu het bewijs met name steunt op de herkenningen is de waardering van de betrouwbaarheid van de herkenningen van groot belang. De rechtbank stelt daarbij voorop dat uit wetenschappelijk onderzoek en uit jurisprudentie [1] naar voren komt dat gezichten als één geheel, dat wil zeggen holistisch in het geheugen worden opgeslagen en wel in visuele vorm Het is doorgaans heel lastig om een beschrijving te geven van een gezicht dat men goed kent. De rechtbank heeft de volgende elementen in de beoordeling van de herkenningen betrokken. In de eerste plaats heeft de rechtbank vastgesteld dat het beeldmateriaal van een zodanige kwaliteit is dat op basis van die beelden een goede herkenning kan plaatsvinden. De fotostill is voldoende duidelijk en helder. Ook zijn voldoende kenmerkende onderdelen van het gezicht van de persoon op de fotostill te zien. De haargrens is weliswaar niet te zien maar de rest van het gezicht wel. De rechtbank heeft voorts geconcludeerd dat het niet evident is dat verdachte niet degene op de beelden kan zijn.
Daarmee nauw in verband staat een tweede beoordelingselement, namelijk hoe goed de herkenner de verdachte kent. Er zijn diverse verbalisanten die verdachte vanuit hun werkzaamheden kennen en vaker contact met hem hebben gehad. Een aantal verbalisanten geeft aan hem kort voor 28 december 2018 nog gezien te hebben. Zo geeft verbalisant [verbalisant 1] aan dat hij verdachte meerdere keren op straat heeft gecontroleerd en dat de laatste voertuigcontrole waarbij hij verdachte heeft gecontroleerd op 12 november 2018 was. Hij noemt daarbij het BVH-nummer en geeft aan dat hij zich de controle goed kan herinneren. Verbalisant [verbalisant 2] geeft aan dat hij sinds 2011 in Amsterdam-West werkt en daar veelvuldig contact heeft gehad met verdachte. Inmiddels is die verbalisant sinds september 2018 werkzaam voor de top600 team8 en hij geeft aan dat verdachte daar een subject is binnen de integraal persoon gebonden aanpak. Hij heeft verdachte op 22 oktober 2018 nog gezien bij het draaien van een heimelijke actie. In een ander proces-verbaal van herkenning geeft verbalisant [verbalisant 3] aan dat verbalisant in een periode van ongeveer 10 jaar enkele onderzoeken heeft gedraaid waarbij verdachte als subject betrokken was. Hierbij heeft verbalisant verdachte meerdere malen gezien, zowel op foto’s als in persoon.
De rechtbank heeft als derde beoordelingselement betrokken het grote aantal herkenningen door verbalisanten (te weten 15). Deze 15 verbalisanten hebben de foto (in de aandachtsvestiging) onafhankelijk van elkaar bekeken. De herkenning heeft ook plaatsgevonden door verbalisanten van diverse politiebureaus. Van een eventuele samenwerking, afstemming of tunnelvisie door de diverse verbalisanten heeft de rechtbank in het dossier geen aanknopingspunten gevonden. Ook de verdediging heeft dit verder niet onderbouwd.
De rechtbank acht de processen-verbaal van herkenning op grond van het voorgaande betrouwbaar. Zij acht bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Naast verdachte is op de camerabeelden nog een persoon vastgelegd die samen met verdachte handelingen bij en aan de pinautomaat verricht, zodat de rechtbank bewezen acht dat er sprake is van medeplegen van alle bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank acht echter ten aanzien van het eerste ten laste gelegde feit weliswaar bewezen dat levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te vrezen was voor personen die zich in de nabijheid bevonden van de pinautomaat maar dat geldt niet voor de bewoners van de bovenliggende woningen. Uit het dossier volgt niet dat dergelijke gevolgen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moeten zijn geweest. Ten aanzien van het tweede feit geldt dat niet bewezen is dat de bovengelegen woningen beschadigd of vernield zijn en dat gemeen gevaar voor die woningen te duchten was.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
op 28 december 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht aan een pinautomaat van de ABN AMRO bank aan het [adres 2] , door explosief materiaal in die pinautomaat aan te brengen en tot ontploffing te brengen, ten gevolge waarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor een pinautomaat van de ABN AMRO bank en voor pand [adres 2] en voor bovenliggende woningen en voor een naast de pinautomaat/pand [adres 2] gelegen kantoorpand en voor meer auto's te duchten was en ten gevolge waarvan levensgevaar voor (een) zich in de nabijheid van die pinautomaat bevindende perso(o)n(en) te duchten was;
2.
op 28 december 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen opzettelijk gebouwen, te weten pand [adres 2] en naast en/of een achter dit pand gelegen kantoorpand heeft beschadigd, door explosief materiaal in een in pand [adres 2] geplaatste pinautomaat aan te brengen en tot ontploffing te brengen, ten gevolge waarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor een pinautomaat van de ABN AMRO bank en voor pand [adres 2] en voor een naast of achter de pinautomaat/pand [adres 2] gelegen kantoorpand en voor meer auto's te duchten was;
3.
op 28 december 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pinautomaat van de ABN AMRO bank aan het [adres 2] weg te nemen een hoeveelheid geld, toebehorende aan de ABN AMRO bank, naar een pinautomaat aan het [adres 2] zijn toegegaan, waarna hij, verdachte, en/of een mededader een pintransactie hebben gedaan en toen de geldlade open was explosief materiaal in die geldlade, in elk geval in die pinautomaat hebben aangebracht en dat explosieve
materiaal tot ontploffing hebben gebracht;
4.
op 28 december 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (een Renault Twingo), toebehorende aan [naam eigenaar] , heeft beschadigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte de bewezen feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Het overzicht van de bewijsmiddelen is opgenomen in
bijlage IIbij dit vonnis. Die bijlage hoort bij dit vonnis en maakt daarvan deel uit.

6.Motivering van de straf

6.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft geen opmerkingen over een eventuele strafmaat gemaakt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank legt aan verdachte een gevangenisstraf op van 4 (vier) jaar met aftrek van voorarrest. Daarvoor is het volgende van belang.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het plegen van een plofkraak. Deze plofkraak heeft veel schade toegebracht, zowel aan de pinautomaat en de muur waar de pinautomaat was geplaatst als aan een auto die vlakbij de pinautomaat was geparkeerd. Door de plofkraak ontstond ook veel onrust en ongemak voor de bewoners die boven de pinautomaat wonen. De bewoners van de bovengelegen appartementen hoorden een immense knal alsof er een bom afging en de woningen moesten tijdelijk worden ontruimd.
Daarnaast bracht de plofkraak veel gevaar met zich. De plofkraak vond plaats op een zaterdag iets na middernacht. Op de plaats waar de ontploffing heeft plaatsgevonden, waren op dat moment nog mensen op straat. Op de beelden is ook te zien dat mensen nog vlak voordat de plofkraak plaats vond voor de pinautomaat langs liepen, waaronder een persoon met een kinderwagen. Er was levensgevaar te vrezen voor hen. Met de plofkraak springen immers ongecontroleerd stukken steen, metaal en glas met grote kracht uit de muur.
Plofkraken veroorzaken bovendien een sterk gevoel van onveiligheid. Verdachte heeft alleen oog gehad voor zijn eigen geldelijk gewin en niet voor de mogelijke gevolgen voor anderen. Gelet op de ernst van het feit bestaat er aanleiding om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die eerder door verschillende rechtbanken in zogenoemde plofkraakzaken zijn opgelegd. Op basis daarvan neemt de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar als uitgangspunt. Dit uitgangspunt is lager dan het uitgangspunt van de officier van justitie (48 maanden) en dat is in het bijzonder ook de reden dat de rechtbank tot een lagere straf komt dan door de officier van justitie is geëist.
De rechtbank heeft daarnaast gekeken naar het strafblad van verdachte van 25 maart 2019, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict. De rechtbank ziet dit als een strafverzwarende omstandigheid.
Verder is gebleken dat ten tijde van de plofkraak er veel mensen in de buurt op straat waren. Ook de mate van gevaarzetting is een aspect dat de rechtbank in strafverzwarende zin betrekt bij de straftoemeting
De rechtbank ziet verder geen omstandigheden die strafverminderend voor verdachte zouden moeten werken.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 47, 55, 57, 157, 170, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Voorlopige hechtenis

De raadsvrouw heeft verzocht om de voorlopige hechtenis van verdachte direct op te heffen vanwege de bepleite vrijspraak. De officier van justitie heeft zich verzet tegen dit verzoek.
De rechtbank wijst het verzoek af nu zij tot een bewezenverklaring komt en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf oplegt die langer is dan de tijd die verdachte tot nu toe in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Ook de gronden voor de voorlopige hechtenis, geschokte rechtsorde en herhalingsgevaar, gelden nog steeds.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 4:
Eendaadse samenloop van
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en levensgevaar voor een ander te duchten is
en
medeplegen van een gebouw opzettelijk beschadigen terwijl daardoor gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk een goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen.
Ten aanzien van feit 3
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 (vier) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. K.A. Brunner en J.P.W. Helmonds, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Steenbakkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 april 2019.

Voetnoten

1.Gerechtshof Amsterdam: ECLI:NL:GHAMS:2017:4535.