In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Amsterdamse partij, en de minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres had op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) informatie opgevraagd die verband hield met de Gemengde Commissie van het Verdrag van Almelo, dat betrekking heeft op de samenwerking bij de ontwikkeling en exploitatie van gas-ultracentrifugeprocedés voor de productie van verrijkt uranium. De minister weigerde deze informatie openbaar te maken, met als argument dat internationale verdragen, zoals het Verdrag van Almelo, prevaleren boven de Wob. Eiseres was het niet eens met deze weigering en heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het Verdrag van Almelo een uitputtende regeling bevat voor de openbaarmaking en geheimhouding van documenten. De rechtbank oordeelde dat de Gemengde Commissie exclusief bevoegd is om te beslissen over de rubricering van documenten en dat de informatie die eiseres had opgevraagd, als vertrouwelijk was geclassificeerd. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, die stelde dat bepaalde documenten mogelijk niet onder het Verdrag vielen, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had geweigerd de gevraagde informatie openbaar te maken, omdat dit in strijd zou zijn met de internationale verplichtingen van Nederland.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van griffierecht. Deze uitspraak benadrukt de prioriteit van internationale verdragen boven nationale wetgeving in zaken van openbaarmaking van informatie.