Op 25 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. Deze vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde, België, op 24 januari 2019. Het EAB strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Nederland woont en de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft op 11 april 2019 de vordering behandeld, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.G.A. Aben.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een feit dat onder de lijst van bijlage 1 bij de Overleveringswet valt, namelijk illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft ook de garantie van de Eerste Procureur des Konings te Dendermonde in overweging genomen, die waarborgt dat de opgeëiste persoon na zijn veroordeling in België naar Nederland zal terugkeren om zijn straf te ondergaan. De rechtbank oordeelt dat deze garantie voldoende is en dat het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit, maar de rechtbank oordeelt dat hij zijn onschuld niet heeft aangetoond. De rechtbank concludeert dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering en dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet. De rechtbank staat daarom de overlevering toe, zodat de opgeëiste persoon kan worden overgeleverd aan de Belgische autoriteiten voor het strafrechtelijk onderzoek.