ECLI:NL:RBAMS:2019:3010

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 april 2019
Publicatiedatum
25 april 2019
Zaaknummer
13/751110-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel in strafzaak

Op 25 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. Deze vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde, België, op 24 januari 2019. Het EAB strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Nederland woont en de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft op 11 april 2019 de vordering behandeld, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.G.A. Aben.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een feit dat onder de lijst van bijlage 1 bij de Overleveringswet valt, namelijk illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft ook de garantie van de Eerste Procureur des Konings te Dendermonde in overweging genomen, die waarborgt dat de opgeëiste persoon na zijn veroordeling in België naar Nederland zal terugkeren om zijn straf te ondergaan. De rechtbank oordeelt dat deze garantie voldoende is en dat het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit, maar de rechtbank oordeelt dat hij zijn onschuld niet heeft aangetoond. De rechtbank concludeert dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering en dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet. De rechtbank staat daarom de overlevering toe, zodat de opgeëiste persoon kan worden overgeleverd aan de Belgische autoriteiten voor het strafrechtelijk onderzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751110-19
RK nummer: 19/1110
Datum uitspraak: 25 april 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 januari 2019 door
de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde (België)en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 11 april 2019. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.G.A. Aben, advocaat te Eindhoven.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsmandaat bij verstek van 24 januari 2019, afgeleverd door de onderzoeksrechter van de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van België strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

4.1.
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Eerste Procureur des Konings te Dendermonde heeft op 18 maart 2019 de volgende garantie gegeven:
" (...)
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetenen, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren teneinde deze straf of maatregel te ondergaan."
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Het feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
Het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit.
Het past binnen zijn dagelijkse werkzaamheden voor autoverhuurbedrijven dat hij onder meer in personenauto's van de merken Renault en BMW als bestuurder heeft gereden, zoals door de Belgische politie geobserveerd is. Gelet op de tijdstippen waarop de auto's van de merken Renault en BMW zijn geobserveerd, is het onmogelijk dat hij beide auto's heeft bestuurd. Voor andere auto's die zijn geobserveerd waarvan hij de bestuurder zou zijn, klopt dat ook niet omdat hij kan aantonen dat hij elders was.
De rechtbank is echter van oordeel dat de opgeëiste persoon niet aanstonds zijn onschuld heeft aangetoond. De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering. Er is veeleer sprake van een bewijsverweer dat tijdens de procedure in België aan de orde dient te komen.
6. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW
De officier van justitie stelt zich primair op het standpunt dat het feit zich deels op Nederlands grondgebied heeft afgespeeld, maar vordert subsidiair dat de rechtbank afziet van de weigeringsgrond van artikel 13 OLW.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat de rechtbank bij het ontbreken van aanknopingspunten dat het feit voor een gedeelte in Nederland zou hebben plaatsgevonden, ervan uitgaat dat het feit waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht zich geheel op Belgisch grondgebied heeft afgespeeld, zodat een situatie als bedoeld in artikel 13, eerste lid, OLW zich niet voordoet.
Daaraan doet niet af dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en een auto met een Nederlands kenteken zou hebben bestuurd.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 47 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 Opiumwet en de artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde (België)ten behoeve van het in de uitvaardigende lidstaat tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. W.A.J.P. van den Reek en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 april 2019.
Mr. M. van Mourik is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.