ECLI:NL:RBAMS:2019:2955

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 april 2019
Publicatiedatum
24 april 2019
Zaaknummer
AMS 18/1538 18/3624
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor fitnesscentrum in strijd met bestemmingsplan

Op 25 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaken AMS 18/1538 en AMS 18/3624, waarin het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam een omgevingsvergunning had verleend voor de vestiging van een fitnesscentrum op een locatie die volgens het bestemmingsplan 'How to meet an angel' bestemd is voor maatschappelijke voorzieningen. De rechtbank oordeelde dat fitness niet onder deze categorie valt, maar onder 'consument verzorgende dienstverlening', wat op de betreffende locatie niet is toegestaan. De rechtbank verklaarde de beroepen van eiseres 1 en de vereniging gegrond en vernietigde de beslissingen van het college. Het college moet nu opnieuw besluiten op de bezwaren van de eisers, waarbij het moet onderzoeken of de vergunning kan worden verleend in afwijking van het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde ook dat er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, en dat de eisers recht hebben op vergoeding van hun griffierechten en proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het college om de regels van het bestemmingsplan te respecteren en de juiste procedures te volgen bij het verlenen van omgevingsvergunningen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 18/1538 en 18/3624

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 april 2019 in de zaken tussen

[eiseres 1] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. E.J. van Heiningen),
en
[de vereniging] ,te Amsterdam, eiseres
(gemachtigde: mr. M.D. van Aller),
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,verweerder (gemachtigde: mr. drs. M.M. Jorritsma).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
de besloten vennootschap Leisure Fund West B.V., te Hoofddorp,
de besloten vennootschap MBIB Vastgoed B.V., te Hoofddorp,
de besloten vennootschap Saints & Stars B.V., te Amstelveen,
(gemachtigde: mr. A.M. Klijn).

Procesverloop

Op 9 juni 2017 heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan Leisure Fund West B.V.
[eiseres 1] heeft beroep aangetekend tegen het uitblijven van een beslissing op haar bezwaar tegen de omgevingsvergunning.
Op 12 april 2018 heeft het college de bezwaren van [eiseres 1] en [de vereniging] ongegrond verklaard.
[eiseres 1] en [de vereniging] hebben hiertegen beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen gelijktijdig en gevoegd behandeld op de zitting van 27 februari 2019. Dit betekent dat de rechtbank in één uitspraak op de beroepen zal beslissen.
[eiseres 1] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. [de vereniging] is vertegenwoordigd door [de persoon] en bijgestaan door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partijen zijn vertegenwoordigd door [directeur] van [bedrijf 1] , en bijgestaan door hun gemachtigde.

Overwegingen

Beroep van [eiseres 1] tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar
1. Nu het college inhoudelijk heeft beslist op het bezwaar van [eiseres 1] en niet is gebleken dat [eiseres 1] belang heeft bij de beoordeling van haar beroep tegen het uitblijven van een inhoudelijke beslissing, zal de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaren.
Waarom heeft het college de vergunning verleend?
2. Leisure Fund West B.V. heeft een omgevingsvergunning gevraagd en gekregen voor ‘het verbouwen van een voormalig [bedrijf 2] naar een fitnesscentrum op de begane grond van het gebouw op de [locatie] in Amsterdam’. Dat is een vergunning voor het bouwen van een bouwwerk op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
3. Het college heeft het advies van de bezwaarschriftencommissie niet gevolgd. Het college vindt dat het niet anders kon doen dan de vergunning te verlenen. Artikel 2.10 van de Wabo noemt de redenen om de vergunning te weigeren, maar volgens het college doet geen van die redenen zich voor. De aanvraag past volgens het college namelijk binnen het bestemmingsplan ‘How to meet an angel’. Het bestemmingsplan geeft aan de locatie de bestemming Gemengd-3. Dat betekent dat de locatie is bestemd voor ‘maatschappelijke voorzieningen’ (artikel 5.1, onder b, van het bestemmingsplan). Volgens het college is het gerealiseerde fitnesscentrum Saints & Stars een maatschappelijke voorziening.
4. De bepalingen die van toepassing zijn, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
De beoordeling van het geschil
5. [eiseres 1] en [de vereniging] hebben hun beroep grotendeels met dezelfde argumenten onderbouwd. De rechtbank behandelt de beide beroepen daarom gezamenlijk.
6. [eiseres 1] en [de vereniging] vinden dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Zij sluiten zich aan bij het advies van de bezwaarschriftencommissie. Volgens hen is Saints & Stars geen ‘maatschappelijke voorziening’ maar een commercieel bedrijf.
7. De rechtbank oordeelt als volgt. Leisure Fund West B.V. heeft bij de aanvraag aangegeven dat zij het gebouw gaat gebruiken voor een fitnesscentrum. In het bestemmingsplan is fitness als aparte categorie opgenomen onder ‘consumentverzorgende dienstverlening’ in artikel 1.24. Consumentverzorgende dienstverlening is uitsluitend toegestaan onder de bestemming Gemengd-2 en niet onder de bestemming Gemengd-3, die geldt op de [locatie] . De rechtbank oordeelt daarom dat fitness daar niet is toegestaan.
8. Het college heeft erop gewezen dat fitness niet is uitgesloten onder de definitie van ‘maatschappelijke voorzieningen’ in het bestemmingsplan (artikel 1.45). De rechtbank verwerpt dat argument. De planwetgever heeft fitness als aparte categorie expliciet genoemd onder ‘consumentverzorgende dienstverlening’. Uit de systematiek van het bestemmingsplan volgt dan ook dat fitness alleen behoort tot de categorie ‘consumentverzorgende dienstverlening’ en niet ook tot de categorie ‘maatschappelijke voorzieningen’. De derde-partijen Leisure Fund West e.a. hebben erop gewezen dat de sportschool geen grootschalig fitnesscentrum betreft maar een kleine, luxueuze sportvoorziening. De rechtbank verwerpt ook dat argument. Niet de schaal maar de aard van het gebruik is bepalend voor de vraag of dit kan worden aangemerkt als fitness. De rechtbank volgt in dit opzicht dan ook het advies van de bezwaarschriftencommissie van 25 oktober 2017.
9. De rechtbank concludeert dat de omgevingsvergunning niet voldoet aan het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan staat de vestiging van het fitnesscentrum op deze locatie niet toe. Het college zal daarom moeten onderzoeken of de vergunning kan worden verleend in afwijking van het bestemmingsplan. De bezwaarschriftencommissie heeft dat ook geadviseerd. [1]
10. De derde-partijen hebben nog betoogd dat de stelling van eisers dat onder artikel 1.45 van het bestemmingsplan alleen overheidsgefinancierde sportvoorzieningen zijn toegestaan en niet commerciële sportvoorzieningen, niet opgaat omdat er dan een onderscheid ontstaat dat in strijd is met de Dienstenrichtlijn van de Europese Unie. [2] De rechtbank stelt echter vast dat artikel 1.45 van het bestemmingsplan geen onderscheid maakt tussen overheidsgefinancierde en commerciële sportvoorzieningen. Het betoog van de derde-partijen kan om deze reden al niet slagen.
11. De beslissingen op bezwaar kunnen niet in stand blijven. Daarom is niet relevant of zij zijn genomen op grond van een geldig mandaat. De rechtbank komt om dezelfde reden niet toe aan de bespreking van de overige beroepsgronden van [eiseres 1] en [de vereniging] .
Overschrijding redelijke termijn in het beroep van [de vereniging]
12. [de vereniging] verzoekt op grond van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) om schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn in bezwaar.
13. De behandeling van zaken als deze, waarin van een bezwaar- en beroepsprocedure sprake is, mag maximaal twee jaar in beslag nemen, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren. [3] De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt door tot de datum waarop de rechtbank in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan. De omstandigheden van het geval kunnen een langere behandelduur rechtvaardigen.
14. De rechtbank stelt vast dat er vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift van [de vereniging] van 20 juli 2017 tot deze uitspraak nog geen twee jaar zijn verstreken. Dit betekent dat er geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM.
Conclusie
15. Gelet op de voorgaande overwegingen zal de rechtbank de beroepen gegrond verklaren. De rechtbank vernietigt de beslissingen op bezwaar wegens strijd met het bestemmingsplan. Het college zal moeten beoordelen of het afwijking van het bestemmingsplan toestaat. De rechtbank stelt het college niet in de gelegenheid dat tijdens de huidige beroepsprocedure te doen. Het college zal de bezwaren namelijk geheel opnieuw moeten beoordelen.
AMS 18/1538
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan [eiseres 1] het door haar betaalde griffierecht (€ 170,-) vergoedt.
17. De rechtbank veroordeelt het college in de door [eiseres 1] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.304,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen voor het beroepschrift wegens niet-tijdig beslissen (met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 0,5), 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).
AMS 18/3624
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan [de vereniging] het door haar betaalde griffierecht (€ 338,-) vergoedt.
19. De rechtbank veroordeelt het college in de door [de vereniging] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). Dit is een vast bedrag, dat op grond van het Bpb wordt toegekend ongeacht de daadwerkelijk gemaakte kosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van [eiseres 1] tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar niet-ontvankelijk;
  • verklaart de beroepen van [eiseres 1] en [de vereniging] tegen de beslissingen van 12 april 2018 gegrond;
  • vernietigt de beslissingen van 12 april 2018;
  • draagt het college op nieuwe besluiten op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 170,- aan [eiseres 1] te vergoeden;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 338,- aan [de vereniging] te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van [eiseres 1] tot een bedrag van € 2.304,-;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van [de vereniging] tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, voorzitter, en mr. C.F. de Lemos Benvindo en mr. F.L. Bolkestein, leden, in aanwezigheid van mr. S.E. Berghout, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2019.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Hoger beroep

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:

Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo – voor zover hier van belang – wordt voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening(…);
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (…);
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet (…).

Bestemmingsplan ‘How to meet an angel’:

Op grond van artikel 1.24 van het bestemmingsplan wordt onder consumentverzorgende dienstverlening persoonlijke verzorging van consumenten, waaronder kapperszaken, nagelstudio's, schoonheidsinstituten, fitness, sauna en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven begrepen.
Op grond van artikel 1.45 van het bestemmingsplan wordt onder maatschappelijke voorzieningen overheids-, sociale, culturele-, medische, onderwijs-, sport-, religieuze en vergelijkbare maatschappelijke voorzieningen, waaronder mede begrepen kinderopvangvoorzieningen, met inbegrip van bijbehorende ondergeschikte horeca begrepen.

Voetnoten

1.Zie pagina 11 onderaan en pagina 12 bovenaan van het advies.
2.Richtlijn 2006/123.
3.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.