ECLI:NL:RBAMS:2019:2857

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 april 2019
Publicatiedatum
18 april 2019
Zaaknummer
18/6041
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering en de gevolgen van een Duitse arbeidsongeschiktheidsuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de beëindiging van de WIA-uitkering van eiseres, die woonachtig is in Duitsland. Eiseres, geboren in 1960, had eerder een WIA-uitkering ontvangen vanwege een 100% arbeidsongeschiktheid door psychische klachten, waaronder een angststoornis en een depressieve stoornis. De uitkering was beëindigd per 15 mei 2018, na een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) op 8 maart 2018. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond op 17 september 2018.

Tijdens de zitting op 21 maart 2018 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die de medische situatie van eiseres had beoordeeld, geen aanleiding zag om af te wijken van het eerdere oordeel dat eiseres niet volledig arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft de rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige als zorgvuldig en concludent beoordeeld. Eiseres had geen medische stukken overgelegd die het oordeel van de verzekeringsarts konden ondermijnen.

De rechtbank concludeert dat de beëindiging van de WIA-uitkering op goede gronden is vastgesteld en dat eiseres vanaf 15 mei 2018 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/6041

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] (Duitsland), eiseres

(gemachtigde: mr. P.L.O. van de Waarsenburg),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: F.G.E. Houtbeckers).

Procesverloop

Bij besluit van 8 maart 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) per 15 mei 2018 beëindigd.
Bij besluit van 17 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2018.
Eiseres was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Verder is verschenen [de persoon] , de bewindvoerder van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiseres, geboren op [geboortedatum] 1960, is woonachtig in Duitsland. Zij is op 30 juli 2012 uitgevallen voor haar werk als [functie] bij een Nederlandse werkgever. Haar klachten zijn een angststoornis, depressieve stoornis en een persoonlijkheidsstoornis NAO. Bij besluit van 27 mei 2014 is aan haar een WIA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100% (geen benutbare mogelijkheden in verband met dagbehandeling). Eiseres ontving per 1 augustus 2014 een uitkering van de Deutsche Rentenversicherung Westfalen wegens volledige arbeidsongeschikt. Deze inkomsten zijn met de WIA-uitkering verrekend. Bij besluit van 7 november 2014 is de WIA-uitkering definitief vastgesteld. Bij besluit van 20 april 2017 is de loongerelateerde uitkering van eiseres omgezet in een loonaanvullingsuitkering. De uitkering van de Deutsche Rentenversicherung Westfalen is beëindigd per 1 oktober 2017.
1.2.
Medio 2017 is in Duitsland een psychiatrisch expertiseonderzoek verricht. Op basis van deze onderzoeksgegevens heeft verzekeringsarts [persoon 1] op 28 november 2017 een medisch onderzoeksverslag en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Eiseres heeft forse beperkingen op het persoonlijk en sociaal functioneren. Bij rapport van 8 januari 2018 heeft arbeidsdeskundige [persoon 2] berekend dat eiseres 3,96% arbeidsongeschikt is. Bij het primaire besluit is de WIA-uitkering van eiseres beëindigd per toekomende datum van 15 mei 2018.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Voor de motivering is verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 augustus 2018. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen medische gronden om af te wijken van het primaire medische oordeel. Eiseres voldoet niet aan de criteria die zijn beschreven in het Schattingsbesluit en de standaard ‘Geen benutbare mogelijkheden’, zodat eiseres niet als volledig arbeidsongeschikt kan worden beschouwd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep overweegt dat het expertise rapport van dr. Kruse van 26 juli 2017 een gedegen en goed rapport is waarin gesteld wordt dat eiseres voldoende stabiel is en onder voorwaarden fulltime werk kan verrichten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht de op 28 november 2017 opgestelde FML correct per datum in geding van 15 mei 2018.
3. Eiseres heeft in haar beroepschrift het volgende aangevoerd. Zij acht zich meer dan 35% arbeidsongeschikt in de zin van de WIA. Sterker nog, zij acht zich volledig (100%) arbeidsongeschikt in de zin van die wet vanwege haar persisterende psychische klachten die ervoor zorgen dat zij geen van de door verweerder geduide functies kan vervullen.
Het oordeel van de rechtbank
4. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep komt een bijzondere waarde toe aan rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, als deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn (dat betekent dat ze tot een onbetwistbare conclusie moeten leiden). Het gevolg van die bijzondere waarde van die rapporten is dat verweerder zijn besluiten over de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene in beginsel op dit soort rapporten mag baseren. Een betrokkene kan echter proberen aannemelijk te maken dat zo’n rapport niet zorgvuldig tot stand is gekomen, inconsistenties bevat, niet concludent is, of dat de in het rapport gegeven beoordeling onjuist is. Om aannemelijk te maken dat de gegeven beoordeling onjuist is, is in beginsel echter wel een rapportage van een arts noodzakelijk. [1]
5. De rechtbank ziet geen reden om aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen en overweegt daartoe als volgt.
6.1.
Eiseres heeft in bezwaar een brief van de [kliniek] (hierna: de kliniek ) van 18 januari 2018 ingebracht. Uit deze brief blijkt dat eiseres in de periode 30 november 2017 tot 17 januari 2018 is opgenomen in de kliniek. Als diagnose werd gesteld een zware depressieve episode en een angstige en vermijdende persoonlijkheidsstoornis. Deze brief is meegenomen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapportage van 27 augustus 2018. De verzekeringsarts bezwaar en beroep overweegt daarover dat, hoewel tijdens de opname natuurlijk sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid, de informatie van de kliniek niet afdoet aan het oordeel over de situatie van eiseres op datum in geding. De opname in de kliniek, de gerichte en specifieke behandelingen, als ook de algemene multidisciplinaire behandelingen hebben tot een goed resultaat geleid: “Toenemend verbeteringen van de symptomen en verdere stabilisering van het psychisch toestandsbeeld, de stemming klaarde op, de drive nam toe, een duidelijke vermindering van de angsten.” In de FML zijn voorwaarden in het persoonlijk functioneren opgenomen (werk met bekende werkwijzen, niet afgeleid door activiteit van anderen, voorspelbare werksituatie, geen veelvuldige deadlines/productiepieken, geen hoog handelingstempo en een verhoogd persoonlijk risico voor werken op hoogte en met gevaarlijke, onbeschermde machines). Ook zijn beperkingen aangenomen in de rubriek sociaal functioneren (sterk beperkte conflicthantering, samenwerken, geen of weinig rechtstreekse contacten met klanten en hulpbehoevenden, werk met terugval mogelijkheid op directe collega’s of leidinggevende, werk zonder direct contact met collega’s, werk zonder leidinggevende aspecten). Dat met de brief van de kliniek geen of onvoldoende rekening is gehouden in het oordeel volgt de rechtbank daarom niet.
6.2.
Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat zij in behandeling is bij meerdere artsen en dat verweerder informatie had moeten opvragen over de periode na de opname tot de datum in geding. De rechtbank overweegt dat blijkens de rapportage van 27 augustus 2018 de verzekeringsarts bezwaar en beroep bekend was dat eiseres onder behandeling was van verschillende artsen. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep is niet verplicht om medische informatie op te vragen dan wel om advies in te winnen, indien daartoe geen aanleiding wordt gezien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep beschikte over uitgebreide en recente medische informatie (zoals het expertise rapport van dr. Kruse van 26 juli 2017 en de brief van de kliniek van 18 januari 2018). Niet gebleken is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van eiseres op de datum in geding.
6.3.
Eiseres heeft in bezwaar een brief overgelegd van [persoon 3] van 15 mei 2018 waarin staat dat bij eiseres sprake is van een depressieve stoornis en een persoonlijkheidsstoornis, reden waarom eiseres voor 50% verhinderd wordt verklaard. Ter zitting is toegelicht dat dit geen arbeidsongeschiktheidsuitkering is, maar dat het gaat om een voorziening met recht op korting bij (bijvoorbeeld) het gebruik van het openbaar vervoer en bioscoopbezoek. Aan het oordeel van [persoon 3] , zo heeft eiseres verklaard, lag geen medisch onderzoek ten grondslag, maar daarvoor is informatie bij haar behandelaren opgevraagd. De rechtbank ziet in de brief van [persoon 3] geen reden om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank overweegt in dit kader nog verder dat de Duitse arbeidsongeschiktheidsuitkering die eiseres ontving per 1 oktober 2017 is beëindigd. Haar bezwaar daartegen heeft niet geleid tot een herziening van de beëindiging. Tegen dat besluit heeft zij geen verdere rechtsmiddelen aangewend, zodat die beëindiging in rechte vaststaat. Van een Duitse arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van haar medische situatie is dus ook geen sprake (meer).
6.4.
Eiseres zegt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep oorzaak en gevolg omdraait en geen recht doet aan haar situatie. Dit oordeel is echter voorbehouden aan een medisch deskundige. Eiseres heeft in beroep geen medische stukken ingediend die afbreuk (kunnen) doen aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
6.5.
De beroepsgrond van eiseres, zoals weergegeven onder 3. slaagt niet. De overige gronden die eiseres eerst ter zitting naar voren heeft gebracht, waaronder gronden tegen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, laat de rechtbank buiten beschouwing. De rechtbank is van oordeel dat het aanvoeren van deze nieuwe gronden op zitting in strijd is met de goede procesorde.
7. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor de conclusie dat eiseres in medisch opzicht (uitgaande van eiseres’ belastbaarheid zoals neergelegd in de FML van 28 november 2017) niet in staat is om de geduide functies te verrichten.
Conclusie
8. Op grond van al wat hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 15 mei 2018 op goede gronden op minder dan 35% heeft vastgesteld. Dit betekent dat eiseres vanaf 15 mei 2018 geen recht (meer) heeft op een WIA-uitkering.
9. Het beroep is ongegrond. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C. Trommel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 april 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 22 mei 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1683).