Op 24 januari 2019 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een verzoek tot wraking van mr. N.M. van Waterschoot, bestuursrechter bij de rechtbank Amsterdam. Het verzoek was ingediend door een verzoeker die betrokken was bij een procedure onder zaaknummer AMS 17/5603 PW 151. De verzoeker had op 5 november 2018 een brief gestuurd aan het openbaar ministerie waarin hij verzocht om wraking van de rechter. De Wrakingskamer heeft vastgesteld dat de verzoeker geen concrete feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die de schijn van partijdigheid van de rechter zouden kunnen onderbouwen. Ondanks een verzoek van de griffier om aanvullende informatie te verstrekken, heeft de verzoeker hier niet op gereageerd.
De Wrakingskamer oordeelde dat het verzoek niet voldeed aan de eisen die aan een wrakingsverzoek worden gesteld. De verzoeker had geen relevante feiten aangedragen die zouden kunnen wijzen op een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter. Hierdoor kon de Wrakingskamer niet vaststellen dat er sprake was van (de schijn van) partijdigheid. Het verzoek werd dan ook niet-ontvankelijk verklaard. Bovendien oordeelde de Wrakingskamer dat het indienen van het wrakingsverzoek zonder onderbouwde feiten en omstandigheden lichtvaardig was en dat dit misbruik van recht opleverde. De Wrakingskamer besloot dat een volgend verzoek tot wraking van dezelfde rechter niet in behandeling zou worden genomen. De procedure onder zaaknummer 7413051 CV EXPL 18-28073 zou worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van het wrakingsverzoek.