ECLI:NL:RBAMS:2019:2844

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 januari 2019
Publicatiedatum
18 april 2019
Zaaknummer
C/13/658610 HA RK 17/395
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in een bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam op 4 januari 2019 uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van mr. C.J. Polak, bestuursrechter te Amsterdam. Het verzoek is ingediend door een verzoeker die woont in Duitsland en die betrokken is bij een beroepsprocedure tegen een beslissing van de Sociale Verzekeringsbank, geregistreerd onder zaaknummer AMS 17/2855 AOW. De wraking is aangevraagd op 8 oktober 2018, terwijl de behandeling van de zaak eerder gepland stond op 3 januari en 28 februari 2018, maar beide zittingen zijn niet doorgegaan. De verzoeker had om verdaging gevraagd, en de griffier had op 11 oktober 2018 meegedeeld dat mr. A.M. van der Linden-Kaajan de zaak zou behandelen, wat een andere rechter is dan degene tegen wie het wrakingsverzoek was gericht.

De Wrakingskamer heeft in haar beslissing uiteengezet dat volgens artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een wrakingsverzoek alleen kan worden ingediend tegen een rechter die daadwerkelijk een zaak van de betrokken partij behandelt. Aangezien het verzoek was gericht tegen een rechter die geen zaak van de verzoeker in behandeling had, werd het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. De Wrakingskamer benadrukte dat het recht op hoor en wederhoor, zoals bedoeld in artikel 8:18 lid 1 Awb, niet van toepassing was in deze situatie, omdat het verzoek niet ontvankelijk was. De beslissing om het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren werd openbaar uitgesproken, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Wrakingskamer

Beslissing op het bij brief van 8 oktober 2018 gedane en onder rekestnummer C/13/658610 HA RK 17/395 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] , Duitsland,
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. C.J. Polak, bestuursrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.

Verloop van de procedure

Bij de rechtbank is onder zaaknummer AMS 17/2855 AOW aanhangig een door verzoeker ingediend beroepschrift. Het betreft een procedure waarbij verzoeker beroep heeft ingesteld tegen een beslissing op bezwaar van de Sociale Verzekeringsbank.
De behandeling stond eerder gepland bij de rechter op de zitting van 3 januari 2018 en 28 februari 2018. Beide zittingen hebben geen doorgang gevonden.
Bij brief van 10 juli 2018 is klager om verhinderdata verzocht. Bij brief van 24 juli 2018 is een nieuwe datum voor de behandeling van het beroep bepaald op 18 oktober 2018. Bij brief van 25 juli 2018 heeft klager verdaging van de behandeling verzocht. Bij brief van 8 oktober 2018 heeft verzoeker de rechter gewraakt. Bij brief van 11 oktober 2018 heeft de griffier klager medegedeeld dat de rechter die de zaak op zitting behandelt mr. A.M. van der Linden-Kaajan zal zijn en dat zijn verzoek om verdaging is toegewezen Dit is een andere rechter dan de rechter tegen wie het verzoek is gericht.

Gronden van de beslissing

2.1
In artikel 8:15 de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt, op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.2
Uit voornoemd artikel 8:15 Awb blijkt dat een wrakingsverzoek slechts de rechter kan betreffen die een zaak van de betrokken partij in behandeling heeft. Dit brengt mee dat geen wrakingsverzoek meer kan worden gedaan als de rechter niet of niet meer bij de zaak van verzoeker betrokken is.
2.3
Nu het verzoek als gedaan op 8 oktober 2018 is gericht tegen een rechter die geen zaak van verzoeker in behandeling heeft, kan verzoeker, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.2 is overwogen, niet in het door hem ingediende verzoek worden ontvangen.
2.4
Voor een behandeling als bedoeld in artikel 8:18 lid 1 Awb bestaat geen aanleiding. Het in deze bepaling als vanzelfsprekend opgenomen recht op hoor en wederhoor is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek. Aan dat onderzoek komt de Wrakingskamer niet toe omdat het verzoek aanstonds niet-ontvankelijk moet worden verklaard aangezien de rechter niet (meer) bij de zaak van verzoeker betrokken is.
3. Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing

BESLISSING

 verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking.
Deze beslissing is gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, A.W.J. Ros en P.B. Martens, leden, in aanwezigheid van de griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2019.
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen voorziening open.