ECLI:NL:RBAMS:2019:2800

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
17 april 2019
Zaaknummer
13/751526-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering van een Poolse verdachte in verband met strafrechtelijk onderzoek

Op 16 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Pools overleveringsverzoek. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie, met betrekking tot een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 26 februari 2018 door Polen is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1980, wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en het onderzoek in de zaak is in verschillende zittingen behandeld, waarbij vragen over de onafhankelijkheid van de Poolse rechterlijke macht aan de orde zijn gekomen.

Tijdens de zittingen op 6 september en 7 december 2018 zijn er vragen geformuleerd over de waarborg van de onafhankelijkheid van de Poolse rechterlijke instanties. De rechtbank heeft de behandeling van de vordering meerdere keren uitgesteld om antwoorden van de Poolse autoriteiten te ontvangen. Op 4 januari 2019 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan en het onderzoek heropend. Uiteindelijk heeft de rechtbank op 16 april 2019 het onderzoek gesloten en uitspraak gedaan.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen toegestaan, waarbij is vastgesteld dat er geen reëel gevaar bestaat voor een schending van het recht op een eerlijk proces. De uitspraak is gedaan door de meervoudige kamer van de rechtbank, onder leiding van voorzitter mr. A.K. Glerum, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751526-18
RK-nummer: 18/4865
Datum uitspraak: 16 april 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 juli 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 februari 2018 door
the Circuit Court in Kalisz(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
verblijvende op het adres [verblijfadres] , [verblijfplaats] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

Zitting 6 september 2018
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 6 september 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. C.J.J. Visser, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst, in afwachting van de tussenuitspraak van deze rechtbank van 4 oktober 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7032).
Zitting 7 december 2018
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 7 december 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel. De opgeëiste persoon heeft zich opnieuw doen bijstaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal.
Ter sprake gekomen is dat de rechtbank in de eerdergenoemde tussenuitspraak van 4 oktober 2018 een aantal vragen heeft geformuleerd over – zakelijk weergegeven – de waarborg van de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
Het Openbaar Ministerie heeft deze vragen ook in de onderhavige zaak ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd. Bij brief met bijlagen van 22 november 2018 heeft
the Regional Court in Kaliszde vragen beantwoord.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Sluiting onderzoek
De rechtbank heeft op 21 december 2018 het onderzoek gesloten, met instemming van partijen buiten hun aanwezigheid. De uitspraak is bepaald op 4 januari 2019 om 12:30 uur.
Tussenuitspraak 4 januari 2019
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 4 januari 2019 overwogen dat zij aanleiding heeft gezien het onderzoek ter zitting te heropenen, omdat de rechtbank het wenselijk acht dat de dialoog met de uitvaardigende justitiële autoriteit wordt voortgezet. Om deze reden heeft de rechtbank de officier van justitie verzocht ook de in deze tussenuitspraak geformuleerde vragen ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
Zitting 12 maart 2019
De behandeling van de vordering is, met toestemming van partijen, voortgezet op de openbare zitting van 12 maart 2019. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is – ondanks een correcte betekening van de oproeping – in strijd met de schorsingsvoorwaarden en zonder bericht niet ter zitting verschenen. Zijn raadsman, mr. C.J.J. Visser, advocaat te Amsterdam, heeft verklaard door de opgeëiste persoon uitdrukkelijk gemachtigd te zijn namens hem het woord te voeren.
Sluiting onderzoek
De rechtbank heeft op 16 april 2019 het onderzoek ter zitting gesloten en direct uitspraak gedaan.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
enforceable decision on pre-trial detention of the District Court in Ostrów Wielkopolski on 4th April 2017 issued in case II Kp 78/17 on the application of a preventive measure in the form of pre-trial detention for the term of 14 days as of the day of arrest in case V Ds. 19/15 of the Circuit Prosecutor’s Office in Ostrów Wielkopolski. Decision of the Prosecutor of the Circuit Prosecutor’s Office in Ostrów Wielkopolski on issuing an arrest warrant dated 13th April 2017 in case V Ds. 19/15.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Polen strafbaar feit.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Artikel 47 van het Handvest van grondrechten van de Europese Unie

5.1.
Inleiding
De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 16 augustus 2018 (ECLI:RBAMS:2018:5925) een uitleg gegeven van het toetsingskader, gegeven bij het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) van 25 juli 2018 inzake LM, C-216/18 PPU (hierna: het arrest).
In vervolg daarop heeft de rechtbank bij tussenuitspraak van 4 oktober 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7032) vastgesteld
  • dat sprake is van structurele of fundamentele gebreken wat betreft de rechterlijke macht van Polen, die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van Polen in gevaar brengen;
  • dat daardoor een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast;
  • dat om die reden concreet en nauwkeurig moet worden beoordeeld of er in de omstandigheden van het specifieke geval zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering het gevaar zal lopen om geen eerlijk proces te krijgen;
  • dat de uitvaardigende justitiële autoriteit daarom wordt uitgenodigd tot een dialoog zoals in het arrest beschreven in paragraaf 76 tot en met 78, teneinde een actueel en concreet beeld te krijgen van de stand van zaken inzake de bescherming van de waarborg van rechterlijke onafhankelijkheid op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
In het licht van die vaststellingen heeft de rechtbank in die zaak een aantal vragen geformuleerd en heeft zij de uitvaardigende justitiële autoriteit verzocht om deze te beantwoorden in het kader van de te voeren dialoog en het verstrekken van de benodigde informatie.
Deze vragen zijn ook in de onderhavige zaak ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd en zijn beantwoord op 22 november 2018.
Bij tussenuitspraak van 4 januari 2019 heeft de rechtbank nadere vragen gesteld en deze zijn op respectievelijk 6 en 7 maart 2019 beantwoord door de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Voor zover van belang blijkt uit de beantwoording van de vragen, zakelijk weergegeven, het volgende:
- indien de opgeëiste persoon wordt overgeleverd en vervolgd voor het feit waarvan hij
in Polen wordt verdacht, dan zal hij in eerste aanleg worden berecht door
the District Court in Ostrów Wielkopolskien door
the Regional Court in Kaliszin hoger beroep;
- in vervolg op de inwerkingtreding van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken zijn de voorzitter en de vicevoorzitter van
the District Court in Ostrów Wielkopolskidoor een beslissing van de Minister van Justitie van 12 februari 2019 uit hun functie ontheven. Een reden is niet gegeven. Beiden waren daarna als rechter werkzaam.
De voormalig voorzitter werd geacht met pensioen te gaan op 18 januari 2019. Deze pensionering heeft echter geen doorgang gevonden omdat zij beroep heeft ingesteld bij de
Supreme Courttegen het besluit van de
National Council of the Judiciaryen deze de werking van dat besluit heeft opgeschort;
  • in vervolg op de inwerkingtreding van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken zijn de president en de vice-president van
  • bij beslissing van 5 april 2018 heeft de Minister van Justitie aan twee rechters in
  • bij
  • zaken worden toegewezen door middel van een IT-systeem;
  • er zijn geen disciplinaire procedures ingesteld tegen rechters in
  • er hebben geen wijzigingen in de bezoldiging van de rechters plaatsgevonden bij
Verder is het de rechtbank uit informatie vanuit andere rechterlijke colleges in Polen bekend dat er op 19 februari 2019 drie ‘buitengewoon beroep’ - procedures aanhangig waren gemaakt door de Minister van Justitie en de Ombudsman. Hierin is door het Hooggerechtshof echter nog geen beslissing genomen.
5.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft – overeenkomstig zijn pleitnota – betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat een gerecht – in zijn geheel – onafhankelijk of niet onafhankelijk is. De president en twee vicepresidenten van de rechtbank waar de zaak van de opgeëiste persoon zal worden behandeld, zijn ontslagen. Verder bepaalt de Poolse Minister van Justitie wie de functie van president mag vervullen. Dit heeft tot gevolg dat dit gerecht niet onafhankelijk is.
5.3.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tweede vraag als bedoeld in de door de rechtbank gewezen tussenuitspraak van 16 augustus 2018 (ECLI:RBAMS:2018:5925), waarin een uitleg is gegeven van het toetsingskader, gegeven bij het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) van 25 juli 2018 in de zaak C-216/18 PPU (hierna: het arrest), (nog) niet kan worden beantwoord. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft niet alle vragen (afdoende) beantwoord. Daarom heeft de officier van justitie verzocht de behandeling van de zaak aan te houden, teneinde de uitvaardigende justitiële autoriteit opnieuw te verzoek de resterende vragen te beantwoorden.
5.4.
Oordeel van de rechtbank
Zoals onder 5.1 weergegeven heeft de rechtbank in haar uitspraak van 4 oktober 2018 de eerste vraag van het toetsingskader dat uit het arrest van het HvJ voortvloeit, bevestigend beantwoord.
5.4.1
Beantwoording van de tweede vraag
De rechtbank beantwoordt de tweede vraag, namelijk of de vastgestelde structurele gebreken
negatieve gevolgen kunnen hebben op het niveau van de rechterlijke instanties van Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen, eveneens bevestigend.
Daarbij neemt de rechtbank naast de antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit ook de inhoud van de al bij haar tussenuitspraak van 4 oktober 2018 genoemde rapportages en voorstellen in aanmerking. Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de volgende rapportages betreffende de ontwikkelingen op het gebied van de rechtsstaat in Polen:
  • Association of Judges “Themis”:
  • KOS (The Justice Defence Committee):
De inhoud van deze publicaties bevestigt en versterkt de zorgen die er heersen over de gevolgen van de wetswijzigingen voor de Poolse rechtsstaat en daaruit voortvloeiend het recht op een eerlijk proces van de opgeëiste persoon voor de gerechten in Katowice.
Overeenkomstig het toetsingskader, gegeven bij het eerder genoemde arrest van het HvJ, dient de rechtbank bij deze stand van zaken nog de derde vraag te beantwoorden, namelijk of
- in het licht van de specifieke zorgen die de opgeëiste persoon tot uitdrukking heeft gebracht en de eventueel door hem verstrekte inlichtingen - zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en dat daardoor zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, gelet op zijn persoonlijke situatie, de aard van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd en de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt. Daarbij moet worden meegewogen wat bekend is geworden bij de beantwoording van de eerste en de tweede vraag.
5.4.2
Beantwoording van de derde vraag
Bij de beantwoording van de derde vraag spitst de beoordeling door de rechtbank zich toe
op hetgeen de opgeëiste persoon naar voren heeft gebracht.
Op grond van de door de opgeëiste persoon naar voren gebrachte omstandigheden kan niet worden vastgesteld dat er negatieve gevolgen voor
zijnrecht op een eerlijk proces zijn op het niveau van de gerechten die bevoegd zijn voor de strafprocedure waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen in Polen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
De opgeëiste persoon heeft geen omstandigheden betreffende zijn persoonlijke situatie naar voren gebracht die tot de conclusie leiden dat hij na overlevering aan Polen geen eerlijk proces zou krijgen.
Evenmin noopt de aard van het strafbare feit waarvoor hij zal worden vervolgd tot die conclusie. De opgeëiste persoon wordt van de handel in verdovende middelen verdacht. De verdenking ziet dus op een commuun delict. Niet is gebleken dat de opgeëiste persoon dan wel het type feit waarvan hij wordt verdacht op enigerlei wijze in de bijzondere aandacht van de Poolse uitvoerende macht staat en aanleiding zou geven tot ongeoorloofde beïnvloeding van de rechter(s) die hem moet(en) berechten.
De rechtbank beschikt ook overigens niet over informatie waaruit zou blijken dat de strafzaak tegen de opgeëiste persoon bij de genoemde gerechten negatief zal worden beïnvloed door de eerder genoemde gebreken.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat sprake is van zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en dus dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, nu noch zijn persoonlijke situatie, noch de aard van de strafbare feiten waarvoor hij wordt vervolgd, noch de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt tot een dergelijke conclusie aanleiding geeft.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Kaliszten behoeve van het in Polen tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en E. Laanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 april 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.