ECLI:NL:RBAMS:2019:2799

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
17 april 2019
Zaaknummer
13-751533-18 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot de waarborg van een eerlijk proces in Polen

Op 16 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Pools Europees aanhoudingsbevel (EAB) tegen een opgeëiste persoon, geboren in 1983, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering op basis van artikel 23 van de Overleveringswet (OLW) behandeld. De zaak is gestart met een verzoek van de officier van justitie op 13 juli 2018, en het EAB is uitgevaardigd door Polen op 17 augustus 2009. De rechtbank heeft in verschillende zittingen, waaronder op 28 augustus, 6 december 2018, en 19 maart 2019, de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de procedure voortgezet. De rechtbank heeft ook tussenuitspraken gedaan, waarbij zij vragen heeft gesteld aan de Poolse autoriteiten over de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er structurele gebreken zijn in de Poolse rechtsstaat, maar heeft geconcludeerd dat er geen zwaarwegende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na overlevering geen eerlijk proces zal krijgen. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman, die stelde dat de overlevering moest worden geweigerd vanwege de corruptie en de onrechtmatige procedures in Polen, niet onderbouwd geacht. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn. De overlevering is toegestaan, en de rechtbank heeft de beslissing op 16 april 2019 uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13-751533-18 (EAB II)
RK nummer: 18/4867
Datum uitspraak: 16 april 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 13 juli 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 augustus 2009 door
the Sąd Okręgowy w Gliwicach (the Regional Court in Gliwice), Polen, en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] , op [geboortedag] 1983,
zonder vaste woon of verblijfplaats in Nederland,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 28 augustus 2018
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 augustus 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. H. van der Ende, advocaat te Venlo en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Sluiting onderzoek 11 september 2018
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 11 september 2018 gesloten.
Tussenuitspraak 25 september 2018
Bij tussenuitspraak van 25 september 2018 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting heropend en geschorst tot 4 oktober 2018 om 12.30 uur, omdat zij meer tijd nodig had voor haar uitspraak.
Tussenuitspraak 4 oktober 2018
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 4 oktober 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7211) het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd en de officier van justitie verzocht een aantal vragen over – zakelijk weergegeven – de waarborg van de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen, te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit in Polen.
Zitting 6 december 2018
De rechtbank heeft, met instemming van partijen het onderzoek op 6 december 2018 voortgezet in de stand waarin dat onderzoek zich op het moment van de schorsing bevond.
Gehoord zijn de opgeëiste persoon, zijn raadsman mr. V. Poelmeijer namens zijn kantoorgenoot mr. M.A. Prins, advocaat te ’s-Hertogenbosch, en de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij ook die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Sluiting onderzoek 21 december 2018
De rechtbank heeft op 21 december 2018 het onderzoek gesloten, met instemming van partijen buiten hun aanwezigheid. De uitspraak is bepaald op 4 januari 2019.
Tussenuitspraak 4 januari 2019
Op 4 januari 2019 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gewezen, waarbij zij aan de officier van justitie heeft verzocht nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Na de uitspraak van 4 januari 2019 is de rechtbank gebleken dat de formulering van de vraagstelling in de schriftelijke tussenuitspraak deels niet juist is weergegeven. De rechtbank heeft hierin aanleiding gezien om een ambtshalve hersteluitspraak te wijzen. Zij heeft op 29 januari 2019 het onderzoek heropend en vervolgens gesloten en de vraagstelling in de herstelde tussenuitspraak opgenomen.
Zitting 1 maart 2019
Gehoord zijn de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes en de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. V. Poelmeijer namens zijn kantoorgenoot mr. M.A. Prins, advocaat te ’s-Hertogenbosch, die verklaard heeft uitdrukkelijk gemachtigd te zijn om namens de opgeëiste persoon het woord te doen.
De rechtbank heeft het onderzoek tot de zitting van 19 maart 2019 geschorst omdat de opgeëiste persoon niet correct was opgeroepen.
Zitting 19 maart 2019
De rechtbank heeft, met instemming van partijen het onderzoek op 19 maart 2019 voortgezet in de stand waarin dat onderzoek zich op het moment van de schorsing bevond.
Gehoord zijn de officier van justitie mr. R. Vorrink en de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. V. Poelmeijer namens zijn kantoorgenoot mr. M.A. Prins, advocaat te ’s-Hertogenbosch, die verklaard heeft uitdrukkelijk gemachtigd te zijn om namens de opgeëiste persoon het woord te doen.
Sluiting onderzoek
De rechtbank heeft op 16 april 2019 het onderzoek ter zitting gesloten en direct uitspraak gedaan.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft op 19 maart 2018 de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraken van 4 oktober 2018 en 29 januari 2019

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraken van 4 oktober 2018 en 29 januari 2019 waarin zij de grondslag en inhoud van het EAB en de strafbaarheid van de feiten heeft vastgesteld. De overwegingen van de rechtbank met betrekking tot deze onderwerpen (telkens r.o. 3 en 4) dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

4.1
Inleiding
De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 16 augustus 2018 (ECLI:RBAMS:2018:5925) een uitleg gegeven van het toetsingskader, gegeven bij het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (
hierna: HvJ) van 25 juli 2018 inzake LM, C-216/18 PPU (
hierna: het arrest).
In vervolg daarop heeft de rechtbank bij tussenuitspraak van 4 oktober 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7032) vastgesteld:
  • dat sprake is van structurele of fundamentele gebreken wat betreft de rechterlijke macht van Polen, die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van Polen in gevaar brengen;
  • dat daardoor een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast;
  • dat om die reden concreet en nauwkeurig moet worden beoordeeld of er in de omstandigheden van het specifieke geval zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering het gevaar zal lopen om geen eerlijk proces te krijgen;
  • dat de uitvaardigende justitiële autoriteit daarom wordt uitgenodigd tot een dialoog zoals in het arrest beschreven in paragraaf 76 tot en met 78, teneinde een actueel en concreet beeld te krijgen van de stand van zaken inzake de bescherming van de waarborg van rechterlijke onafhankelijkheid op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
In het licht van die vaststellingen heeft de rechtbank een aantal vragen geformuleerd en de uitvaardigende justitiële autoriteit verzocht om deze te beantwoorden in het kader van de te voeren dialoog en het verstrekken van de benodigde informatie.
Deze vragen zijn ook in de onderhavige zaak ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd en door deze beantwoord op 26 oktober 2018. Op 20 februari 2019 zijn de aanvullende vragen beantwoord.
Voor zover van belang en samengevat blijkt uit de beantwoording van de vragen het volgende:
  • sinds de inwerkingtreding van de aangepaste wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken, beschikt de Minister van Justitie over veel macht om het functioneren van gerechten te beïnvloeden. Zo kunnen (vice)presidenten van gerechten door de Minister van Justitie worden benoemd en ontslagen, zonder dat hieromtrent het standpunt van
  • indien de opgeëiste persoon wordt overgeleverd en vervolgd voor het feit waarvan hij
  • sinds inwerkingtreding van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken zijn op 9 november 2017 de president en twee
  • de reden voor het ontslag is de uitvaardigende justitiële autoriteit niet bekend omdat de ontslagbeslissingen niet de reden(en) bevatten voor het ontslag;
  • bij de hiervoor genoemde gerechten is één rechter gepensioneerd als gevolg van de aangepaste pensioenleeftijd;
  • in de
  • in het arrondissement van de
  • strafzaken worden door middel van een IT-systeem, dat door de Minister van Justitie wordt beheerd, aan rechters toegewezen;
  • tegen één rechter van de
  • de bezoldiging van rechters is gewijzigd sinds de inwerkingtreding van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken. Hun loon is opnieuw vastgesteld en verhoogd. De hoogte van bonussen wordt vastgesteld via een methode van toewijzing die door de Minister van Justitie is vastgesteld. Daarbij wordt een systeem van vermenigvuldiging gebruikt. In overeenstemming met hetgeen is voorgesteld door
Uit informatie die de officier van justitie ter zitting van 1 maart heeft overgelegd en die afkomstig is van het Poolse Hooggerechtshof, blijkt voorts dat er intussen drie ‘buitengewoon beroep’-procedures aanhangig zijn gemaakt door de Minister van Justitie en de Ombudsman. Hierin is door het Hooggerechtshof echter nog geen beslissing genomen.
Ten slotte heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit in zijn brief van 26 oktober 2018 nog het volgende aangevoerd:

Nevertheless, I express my view that the judges of the Republic of Poland are independent and issue their judicial decisions solely on the basis of legal regulations. They do it independently, impartially and irrespective of the impact of political factors.
4.2
Standpunt van de raadsman
Zakelijk weergegeven heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd.
In haar tussenuitspraak van januari 2019 heeft de rechtbank nog een aantal aanvullende vragen gesteld, deze vragen zijn niet genoegzaam beantwoord. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft voldoende kans gehad om alle gestelde vragen te beantwoorden, maar de beantwoording blijft zo summier dat de overlevering moet worden geweigerd.
De opgeëiste persoon had in Polen verder een goedlopend bedrijf en stond financieel stevig op z’n benen. In Polen zal hij worden vastgezet en hij vreest dat hij zal moeten betalen als hij eerder wil vrijkomen. Hij zal worden gechanteerd voor een riant bedrag als hij wil dat de zaak in Polen van tafel gaat. De opgeëiste persoon kan zich niet verdedigen als hij in Polen vast komt te zitten. Hij zal vanuit de gevangenissen geen brieven kunnen versturen of ontvangen en evenmin bezoek ontvangen van zijn advocaat. De politie en de officier van justitie hebben samen de zaak opgeblazen. De verklaringen van de moeder en zuster van de opgeëiste persoon zijn vervalst en door kennissen van zijn stiefvader zijn valse getuigenverklaringen afgelegd. De officier van justitie in Polen is corrupt en heeft de touwtjes in handen.
4.3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd ten aanzien van de tweede stap van het toetsingskader, namelijk de vraag of de vastgestelde structurele gebreken negatieve gevolgen kunnen hebben op het niveau van de rechterlijke instanties van Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
De officier van justitie heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat niet aan de derde stap van het toetsingskader is voldaan. Er is geen informatie door de opgeëiste persoon verstrekt op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat in dit concrete geval de opgeëiste persoon geen eerlijk proces krijgt na overlevering aan Polen. De overlevering van de opgeëiste persoon kan dan ook worden toegestaan.
4.4
Oordeel van de rechtbank
Zoals onder 5.1 weergegeven heeft de rechtbank in haar uitspraak van 4 oktober 2018 de eerste vraag van het toetsingskader dat uit het arrest van het HvJ voortvloeit, bevestigend beantwoord.
4.4.1
Beantwoording van de tweede vraag
De rechtbank stelt vast dat de tweede vraag, namelijk of de vastgestelde structurele gebreken negatieve gevolgen kunnen hebben op het niveau van de rechterlijke instanties van Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen, eveneens bevestigend kan worden beantwoord in het licht van de beantwoording van de gestelde vragen door de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Daarbij neemt de rechtbank naast de antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit ook de inhoud van de reeds bij haar tussenuitspraak van 4 oktober 2018 genoemde rapportages en voorstellen in aanmerking. Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de volgende rapportages betreffende de ontwikkelingen op het gebied van de rechtsstaat in Polen:
  • Association of Judges “Themis”:
  • KOS (The Justice Defence Committee):
De inhoud van deze publicaties bevestigen de zorgen die er heersen over de gevolgen van de wetswijzigingen voor de Poolse rechtsstaat en daaruit voortvloeiend het recht op een eerlijk proces van de opgeëiste persoon voor de gerechten in Gliwice en/of Ruda Śląska.
Overeenkomstig het toetsingskader, gegeven bij het eerder genoemde arrest van het HvJ, dient de rechtbank bij deze stand van zaken nog de derde vraag te beantwoorden, namelijk of er
- in het licht van de specifieke zorgen die de opgeëiste persoon tot uitdrukking heeft gebracht en de eventueel door hem verstrekte inlichtingen - zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat hij een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en als gevolg daarvan dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, gelet op zijn persoonlijke situatie, de aard van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd en de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt. Daarbij moet naar het oordeel van de rechtbank worden meegewogen wat bekend is geworden bij de beantwoording van de eerste en de tweede vraag.
4.4.2
Beantwoording van de derde vraag
Bij de beantwoording van de derde vraag spitst de beoordeling door de rechtbank zich toe
op hetgeen de opgeëiste persoon naar voren heeft gebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de door de opgeëiste persoon naar voren gebrachte omstandigheden niet worden vastgesteld dat er negatieve gevolgen voor
zijnrecht op een eerlijk proces zijn op het niveau van de gerechten die bevoegd zijn voor de strafprocedure waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen in Polen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
De opgeëiste persoon heeft geen omstandigheden betreffende zijn persoonlijke situatie naar voren gebracht die tot de conclusie aanleiding geven dat hij na overlevering aan Polen geen eerlijk proces zou krijgen. Zijn standpunt dat hij ten onrechte is beschuldigd, dat er valse getuigenverklaringen zijn afgelegd, dat hij zal moeten betalen om aan een strafzaak te ontkomen en dat de officier van justitie corrupt is, is niet onderbouwd. Overigens kan hieruit ook niet worden afgeleid dat de opgeëiste persoon geen eerlijk proces voor een onafhankelijke en onpartijdige rechter te wachten zou staan, indien hij aan Polen wordt overgeleverd.
Evenmin noopt de aard van de strafbare feiten waarvoor hij zal worden vervolgd tot die conclusie. De opgeëiste persoon wordt van een aantal bedreigingen en mishandelingen verdacht. De verdenking ziet dus op commune delicten. Niet is gebleken dat de opgeëiste persoon dan wel het type feit waarvan hij wordt verdacht op enigerlei wijze in de bijzondere aandacht van de Poolse uitvoerende macht staat en aanleiding zou geven tot ongeoorloofde beïnvloeding van de rechter(s) die hem moet(en) berechten.
De rechtbank beschikt ook overigens niet over informatie waaruit zou blijken dat de strafzaak tegen de opgeëiste persoon bij de genoemde gerechten negatief zal worden beïnvloed door de eerder genoemde gebreken.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat sprake is van zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en derhalve dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, nu noch zijn persoonlijke situatie, noch de aard van de strafbare feiten waarvoor hij wordt vervolgd, noch de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt tot een dergelijke conclusie aanleiding geeft.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 5, en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
the Sąd Okręgowy w Gliwicach (the Regional Court in Gliwice)ten behoeve van het in Polen tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 april 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.