ECLI:NL:RBAMS:2019:2751

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
16 april 2019
Zaaknummer
13/751752-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot de Poolse rechtsstaat

Op 16 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Pools overleveringsverzoek. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. Het Europees aanhoudingsbevel (EAB) is uitgevaardigd door Polen op 2 november 2015 en betreft de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1961. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en het onderzoek in de zaak is in verschillende zittingen behandeld, waarbij de rechtbank zich heeft gebogen over de onafhankelijkheid van de Poolse rechterlijke macht.

De rechtbank heeft in eerdere zittingen vragen geformuleerd over de waarborg van de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties in Polen. De antwoorden van de Districtsrechtbank te Katowice op deze vragen zijn in de procedure betrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er structurele gebreken zijn in de Poolse rechterlijke macht, maar heeft geconcludeerd dat deze niet leiden tot een reëel gevaar voor de opgeëiste persoon om geen eerlijk proces te krijgen. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie ontvankelijk verklaard en de overlevering toegestaan, omdat aan de eisen van de Overleveringswet is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn.

De rechtbank heeft in haar oordeel de persoonlijke situatie van de opgeëiste persoon, de aard van de strafbare feiten en de context van het EAB in overweging genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na overlevering in Polen geen eerlijk proces zal krijgen. De uitspraak is gedaan door de meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee rechters aanwezig waren, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751752-18
RK-nummer: 18/6346
Datum uitspraak: 16 april 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 14 september 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 2 november 2015 door
the Circuit Court in Katowice(Polen) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1961,
verblijvend op het adres [verblijfadres] , [verblijfplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 13 november 2018
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 november 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.J.J. Visser, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst teneinde de inhoudelijke discussie over de Poolse rechtsstaat voort te kunnen zetten tijdens een van de themazittingen op 6 en 7 december 2018.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Zitting 6 december 2018
De rechtbank heeft, met instemming van partijen, het onderzoek op 6 december 2018 voortgezet in de stand waarin dat onderzoek zich op het moment van de schorsing bevond.
Gehoord zijn de opgeëiste persoon, diens raadsman en de officier van justitie
mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
Ter sprake gekomen is dat de rechtbank in de tussenuitspraak van 4 oktober 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7032) een aantal vragen heeft geformuleerd over – zakelijk weergegeven – de waarborg van de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
Het Openbaar Ministerie heeft deze vragen ook in de onderhavige zaak ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd. Bij brief van 25 oktober 2018 heeft de Districtsrechtbank te Katowice de vragen beantwoord.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij ook die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Sluiting onderzoek
De rechtbank heeft op 21 december 2018 het onderzoek gesloten, met instemming van partijen buiten hun aanwezigheid. De uitspraak is bepaald op 4 januari 2019.
Tussenuitspraak 4 januari 2019
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 4 januari 2019 overwogen dat zij aanleiding heeft gezien het onderzoek ter zitting te heropenen, omdat de rechtbank het wenselijk acht dat de dialoog met de uitvaardigende justitiële autoriteit wordt voortgezet. Om deze reden heeft de rechtbank de officier van justitie verzocht ook de in deze tussenuitspraak geformuleerde vragen ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
Zitting 12 maart 2019
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 12 maart 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon heeft zich opnieuw doen bijstaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal.
Sluiting onderzoek
De rechtbank heeft op 16 april 2019 het onderzoek ter zitting gesloten en direct uitspraak gedaan.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
Decision of the Circuit Court in Katowice of 6th July 2015, reference V K 3/15(nu: V K 185/15).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Polen strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Tussenuitspraak 4 januari 2019

De rechtbank verwijst naar de tussenuitspraak van 4 januari 2019 waarin al is geoordeeld over de strafbaarheid van de feiten en de weigeringsgrond als bedoeld in art 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW. Deze oordelen dienen als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

5.Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

5.1.
Inleiding
De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 16 augustus 2018 (ECLI:RBAMS:2018:5925) een uitleg gegeven van het toetsingskader, gegeven bij het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) van 25 juli 2018 inzake LM, C-216/18 PPU (hierna: het arrest).
In vervolg daarop heeft de rechtbank bij tussenuitspraak van 4 oktober 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7032) vastgesteld
  • dat sprake is van structurele of fundamentele gebreken wat betreft de rechterlijke macht van Polen, die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van Polen in gevaar brengen;
  • dat daardoor een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast;
  • dat om die reden concreet en nauwkeurig moet worden beoordeeld of er in de omstandigheden van het specifieke geval zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering het gevaar zal lopen om geen eerlijk proces te krijgen;
  • dat de uitvaardigende justitiële autoriteit daarom wordt uitgenodigd tot een dialoog zoals in het arrest beschreven in paragraaf 76 tot en met 78, teneinde een actueel en concreet beeld te krijgen van de stand van zaken inzake de bescherming van de waarborg van rechterlijke onafhankelijkheid op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
In het licht van die vaststellingen heeft de rechtbank in die zaak een aantal vragen geformuleerd en heeft zij de uitvaardigende justitiële autoriteit verzocht om deze te beantwoorden in het kader van de te voeren dialoog en het verstrekken van de benodigde informatie.
Deze vragen zijn ook in de onderhavige zaak ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd en zijn beantwoord op 25 oktober 2018.
Bij tussenuitspraak van 4 januari 2019 heeft de rechtbank nadere vragen gesteld en deze zijn op 18 februari 2019 beantwoord door de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Voor zover van belang blijkt uit de beantwoording van de vragen, zakelijk weergegeven, het volgende:
- indien de opgeëiste persoon wordt overgeleverd en vervolgd voor het feit waarvan hij
in Polen wordt verdacht, dan zal hij in eerste aanleg worden berecht door de Regionale rechtbank in Katowice en door het Hof van Beroep in Katowicein hoger beroep;
- in vervolg op de inwerkingtreding van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken zijn in de Districtsrechtbank van Katowice een voorzitter van de regionale rechtbank en twee vicevoorzitters door de Minister van Justitie uit hun functie ontheven. Het ontslag gebeurde per fax in de nacht van 10 op 11 november 2017 zonder opgaaf van redenen. De ontslagen voorzitter en vicevoorzitters zijn nog steeds als rechter werkzaam;
  • een rechter van een lagere rechtbank, de Districtsrechtbank, werd benoemd tot President van de Regionale rechtbank in Katowice. Op de vacante posities van vicevoorzitters werden rechters van de Regionale rechtbank benoemd. Andere rechters zijn niet ontslagen;
  • de Minister van Justitie heeft ook de President van het Hof van Beroep in Katowice, alsmede twee vicevoorzitters ontslagen. Ook dit gebeurde per fax in de nacht van 10 op 11 november 2017 zonder opgaaf van redenen;
  • een rechter van het Hof van Beroep is benoemd tot President. De functies van vicevoorzitter zijn nog niet ingevuld omdat tot 25 oktober 2018 geen van de rechters heeft ingestemd met het bekleden van die functie;
  • in de Regionale rechtbank in Katowice zijn drie rechters met pensioen gegaan na een daartoe strekkend verzoek dat zij zelf hebben ingediend. In het Hof van Beroep in Katowice zijn geen rechters gepensioneerd als gevolg van het uitstel van de pensioengerechtigde leeftijd;
  • in de Regionale rechtbank in Katowice hebben negen rechters na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd een verlenging van de periode om uitspraak te doen aangevraagd en deze toestemming verkregen;
  • in het Hof van Beroep in Katowice heeft geen van de rechters een dergelijk verzoek ingediend;
  • zaken worden toegewezen door middel van een IT-systeem. De beheerder van dit systeem is de Minister van Justitie en het algoritme van dit systeem is niet beschikbaar gesteld;
  • in het Hof van Beroep in Katowice zijn twee tuchtprocedures ingesteld die betrekking hebben op inbreuken op de verkeerswetgeving;
  • in de Regionale rechtbank in Katowice is een onderzoeksprocedure tegen een rechter aangevangen omdat hij zich in het openbaar heeft uitgesproken over wijzigingen in het stelsel van de Republiek Polen. Deze rechter is de voorzitter van de grootste Poolse vereniging van rechters, Iustitia, en staat bekend om zijn verdediging van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en de rechtsstaat. Deze rechter is door de tuchtrechtelijke ombudsman verhoord, maar wist niet in welke hoedanigheid hij werd gehoord. Daarnaast is nimmer een proces-verbaal van het verhoor aan hem overhandigd. Hij beschikt niet over informatie of de zaak is geëindigd met een beslissing en zo ja, welke beslissing;
  • er hebben geen wijzigingen in de bezoldiging van de rechters plaatsgevonden bij de Regionale rechtbank in Katowice of het Hof van Beroep in Katowice.
Verder is het de rechtbank uit informatie vanuit andere rechterlijke colleges in Polen bekend dat er op 19 februari 2019 drie ‘buitengewoon beroep’ - procedures aanhangig waren gemaakt door de Minister van Justitie en de Ombudsman. Hierin is door het Hooggerechtshof echter nog geen beslissing genomen.
5.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft – overeenkomstig zijn pleitnota – betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat een gerecht – in zijn geheel – onafhankelijk of niet onafhankelijk is. De president en twee vicepresidenten van de rechtbank waar de zaak van de opgeëiste persoon zal worden behandeld, zijn ontslagen. Verder bepaalt de Poolse Minister van Justitie wie de functie van president mag vervullen. Dit heeft tot gevolg dat dit gerecht niet onafhankelijk is.
5.3.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle vragen (afdoende) zijn beantwoord. Ten aanzien van de beantwoording van de tweede vraag - of de vastgestelde structurele gebreken negatieve gevolgen kunnen hebben op het niveau van de rechterlijke instanties van Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen - heeft de officier van justitie zich gerefereerd.
Indien de rechtbank van oordeel is dat deze tweede vraag ontkennend moet worden beantwoord, is de derde vraag niet relevant en kan de overlevering worden toegestaan. Indien de rechtbank van oordeel is dat de tweede vraag bevestigend moet worden beantwoord, moet vervolgens de derde vraag worden beantwoord. De opgeëiste persoon heeft geen argumenten naar voren gebracht die specifiek op zijn persoonlijke situatie zien. Aldus kan ook in die situatie de overlevering worden toegestaan.
5.4.
Oordeel van de rechtbank
Zoals onder 5.1 weergegeven heeft de rechtbank in haar uitspraak van 4 oktober 2018 de eerste vraag van het toetsingskader dat uit het arrest van het HvJ voortvloeit, bevestigend beantwoord.
5.4.1
Beantwoording van de tweede vraag
De rechtbank beantwoordt de tweede vraag, namelijk of de vastgestelde structurele gebreken
negatieve gevolgen
kunnenhebben op het niveau van de rechterlijke instanties van Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen, eveneens bevestigend.
Daarbij neemt de rechtbank naast de antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit ook de inhoud van de al bij haar tussenuitspraak van 4 oktober 2018 genoemde rapportages en voorstellen in aanmerking. Verder heeft de rechtbank kennis genomen van de volgende rapportages betreffende de ontwikkelingen op het gebied van de rechtsstaat in Polen:
  • Association of Judges “Themis”:
  • KOS (The Justice Defence Committee):
De inhoud van deze publicaties bevestigt en versterkt de zorgen die er heersen over de gevolgen van de wetswijzigingen voor de Poolse rechtsstaat en daaruit voortvloeiend het recht op een eerlijk proces van de opgeëiste persoon voor de gerechten in Katowice.
Overeenkomstig het toetsingskader, gegeven bij het eerder genoemde arrest van het HvJ, dient de rechtbank bij deze stand van zaken nog de derde vraag te beantwoorden, namelijk of
- in het licht van de specifieke zorgen die de opgeëiste persoon tot uitdrukking heeft gebracht en de eventueel door hem verstrekte inlichtingen - zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en dat daardoor zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, gelet op zijn persoonlijke situatie, de aard van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd en de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt. Daarbij moet worden meegewogen wat bekend is geworden bij de beantwoording van de eerste en de tweede vraag.
5.4.2
Beantwoording van de derde vraag
Bij de beantwoording van de derde vraag spitst de beoordeling door de rechtbank zich toe
op hetgeen de opgeëiste persoon naar voren heeft gebracht.
Op grond van de door de opgeëiste persoon naar voren gebrachte omstandigheden kan niet worden vastgesteld dat de eerder genoemde gebreken negatieve gevolgen zullen hebben voor
zijnrecht op een eerlijk proces op het niveau van de gerechten die bevoegd zijn voor de strafprocedure waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen in Polen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
De opgeëiste persoon heeft geen omstandigheden betreffende zijn persoonlijke situatie naar voren gebracht die tot de conclusie aanleiding geven dat hij na overlevering aan Polen geen eerlijk proces zou krijgen.
Evenmin noopt de aard van de strafbare feiten waarvoor hij zal worden vervolgd tot die conclusie. De opgeëiste persoon wordt van het medeplegen van drugshandel verdacht. De verdenking ziet dus op commune delicten. Niet is gebleken dat de opgeëiste persoon dan wel het type feit waarvan hij wordt verdacht op enigerlei wijze in de bijzondere aandacht van de Poolse uitvoerende macht staat en aanleiding zou geven tot ongeoorloofde beïnvloeding van de rechter(s) die hem moet(en) berechten.
De rechtbank beschikt ook overigens niet over informatie waaruit zou blijken dat de strafzaak tegen de opgeëiste persoon bij de genoemde gerechten negatief zal worden beïnvloed door de eerder genoemde gebreken.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat sprake is van zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en dus dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, nu noch zijn persoonlijke situatie, noch de aard van de strafbare feiten waarvoor hij wordt vervolgd, noch de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt tot een dergelijke conclusie aanleiding geeft.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen
weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
7.
Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 2, 5, 7 en 13 Overleveringswet.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Katowiceten behoeve van het in Polen tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en E. Laanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 april 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.