ECLI:NL:RBAMS:2019:2674

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2019
Publicatiedatum
12 april 2019
Zaaknummer
13/752139-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafzaken en detentieomstandigheden

Op 11 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 29 januari 2019. De opgeëiste persoon, geboren in 1986 in Polen, was gedetineerd en werd bijgestaan door zijn raadsman tijdens de openbare zitting op 28 maart 2019. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en het EAB onderzocht, dat betrekking heeft op twee strafzaken in Polen. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was bij de behandeling van de eerste strafzaak, waardoor de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet niet van toepassing was. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Polen beoordeeld, waarbij de raadsman betoogde dat de opgeëiste persoon in gevaar zou komen door de omstandigheden in de Poolse gevangenissen. De rechtbank oordeelde echter dat de detentieomstandigheden geen beletsel vormden voor de overlevering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er structurele gebreken zijn in de Poolse rechtsstaat, maar dat deze niet direct verband hielden met de vonnissen die ten grondslag lagen aan het EAB. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan voor de feiten 1 en 3 van het vonnis II K 1167/10 en het vonnis II K 223/15, maar de overlevering voor feit 2 van II K 1167/10 te weigeren. De rechtbank heeft de relevante wetsbepalingen genoemd en verklaarde dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752139-18
RK nummer: 19/709
Datum uitspraak: 11 april 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 29 januari 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 september 2018 door
the Circuit Court in Tarnobrzeg,II Criminal Department(Polen) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1986,
niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen, maar volgens eigen verklaring wonend op het adres [adres] ,
gedetineerd in het [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 maart 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Geerdink, advocaat te Borne en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB maakt melding dat de verzochte overlevering betrekking heeft op twee onderscheiden strafzaken:
een vonnis (sentence) van het
District Court in Tarnobrzegvan 25 mei 2015
(II K 223/15),waarbij een vrijheidsstraf voor de duur van acht maanden is opgelegd en een vonnis (sentence) van hetzelfde gerecht van 21 december 2010
(II K 1167/10), waarbij een (voorwaardelijke) vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren is opgelegd
.Van deze laatste straf resteren nog één jaar, één maand en 29 dagen.
In het EAB wordt verder melding gemaakt van het volgende:
 een
Decision van the District Court in Tarnobrzegvan 9 januari 2012, waarbij de tenuitvoerlegging is gelast van de voorwaardelijke vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren (II Ko 2252/11), die is opgelegd bij het vonnis van 21 december 2010 (
II K 1167/10).
 een
Decision van the District Court in Tarnobrzegvan 7 september 2015 waarbij de voorwaardelijke invrijheidsstelling is herroepen, gegeven bij uitspraak van
the Circuit Court in Rzeszówop 5 december 2013 (III Kow 1733/13/wz), waarbij bevolen is dat de opgeëiste persoon het nog openstaande deel van de uit te zitten vrijheidsstraf zal ondergaan.
Deze herroeping betreft eveneens de vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren die
bij vonnis van op 21 december 2010 is opgelegd.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van beide vrijheidsstraffen, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, Polen.
De beide vonnissen betreffen de feiten zoals die als volgt zijn omschreven in onderdeel e)
van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
II K 1167/10
De rechtbank stelt vast dat uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis van 21 december 2010 heeft geleid. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is niet van toepassing.
II K 223/15De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling op de terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, maar dat - kort gezegd - is gewezen terwijl zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Onder d) staat namelijk het volgende vermeld:
The person was summoned in person on 29th April 2015 and thereby informed of the scheduled date of the trial which resulted in the decision and was informed that a decision may be handed down if he or she does not appear for the trial.The person did not request a retrial or appeal within the applicable time frame.
Gelet op het voorgaande is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing.

4.Strafbaarheid

4.1.
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarop II K 223/15 en II K 1167/10, eerste en tweede feit, betrekking hebben en waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, omdat de uitvaardigende justitiële autoriteit deze strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 8 en 4, te weten:
II K 223/15:
fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen
II K 1167/10, feit 1 en feit 2:
seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie.
Volgens de in rubriek C van het EAB vermelde gegevens is op de feiten onder II K 223/15 en
II K 1167/10 feit 1 naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld. Op feit 2 van II 1167/10 (het verstrekken van alcohol aan een minderjarige) is volgens rubriek C van het EAB een vrijheidsstraf van maximaal twee jaar gesteld. Het lijstfeit is voor feit 2 van II 1167/10 dus niet in redelijkheid aangekruist en dus is de dubbele strafbaarheid hiervoor vereist. De rechtbank stelt vast dat hieraan niet is voldaan. De overlevering moet derhalve ten aanzien van feit 2 van II K 1167/10 worden geweigerd.
4.2.
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
II K 1167/10:De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het derde feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan, want het feit levert naar Nederlands recht op:
wederspannigheid

5.Detentieomstandigheden

5.1
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft betoogd dat de opgeëiste persoon bij overlevering in detentie in Polen het risico loopt een behandeling strijdig met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (de rechtbank begrijpt artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest)) te ondergaan, omdat de omstandigheden erbarmelijk en onmenselijk zijn. Daarbij komt dat de opgeëiste persoon in een Poolse gevangenis veel gevaar zal lopen omdat hij voor een zedenzaak is veroordeeld. De opgeëiste persoon staat met naam en toenaam genoemd op het internet en het is algemeen bekend dat medegedetineerden zedendelinquenten het leven niet al te makkelijk maken. De overlevering moet dus worden geweigerd, aldus de raadsman.
5.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de detentieomstandigheden in Polen geen beletsel vormen voor het toestaan van de overlevering. In eerdere uitspraken heeft de rechtbank al geconcludeerd dat het meest recente rapport van
the European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(hierna: CPT) niet leidt tot de conclusie dat in Poolse detentiecentra sprake is van een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest.
5.3
Oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet kan slagen.
De rechtbank concludeert dat uit het recentste CPT-rapport volgt dat de materiële detentieomstandigheden in alle vijf de bezochte gevangenissen over het algemeen acceptabel zijn. De door de raadsman aangehaalde berichten in de media kunnen niet leiden tot het oordeel dat desondanks in de instellingen sprake is van een algemeen reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest. Het verweer wordt verworpen.

6.De Poolse rechtsstaat

De raadsman heeft aangevoerd dat een kans aanwezig is dat de opgeëiste persoon geen eerlijk proces heeft gehad en dat niet met zekerheid kan worden gesteld dat de tenuitvoerlegging op een onafhankelijk en onpartijdige wijze zal geschieden, gelet op de rechterlijke hervormingen in Polen.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een zorgelijke ontwikkeling in Polen. De ernst hiervan wordt onder andere geïllustreerd door de zogeheten artikel 7-procedure die door de Europese Commissie is gestart. Naar aanleiding van deze recente, zorgelijke ontwikkeling heeft de rechtbank in het kader van een overlevering ter fine van strafvervolging vastgesteld dat sprake is van structurele of fundamentele gebreken wat betreft de rechterlijke macht van Polen die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van Polen in gevaar brengen en dat daardoor een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast (ECLI:NL:RBAMS:2018:7032). Anders dan het geval is in het arrest van het Hof van Justitie van 25 juli 2018 (ECLI:EU:C:2018:586) en in de genoemde uitspraak van de rechtbank, strekt het EAB in dit geval tot tenuitvoerlegging van vrijheidsstraf, die zijn opgelegd bij vonnissen uit 2010 en 2015. Niet is gebleken van een verband tussen deze vonnissen en de vastgestelde structurele of fundamentele gebreken.

7.Slotsom

Nu ten aanzien van het vonnis II K 223/15 en feiten 1 en 3 van het vonnis II K 1167/10 waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor die feiten te worden toegestaan. Voor het overige moet zij worden geweigerd.
De rechtbank kan niet beoordelen welk gedeelte van de vrijheidsstraf geacht moet worden te zijn opgelegd voor feit 2 van het vonnis II K 1167/10 waarvoor de overlevering moet worden toegestaan. Dit staat ter beoordeling van de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat, die gehouden zijn om, na de feitelijke overlevering, de tenuitvoerlegging van de straf tot het hiervoor bedoelde gedeelte te beperken.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 180 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Tarnobrzeg, II Criminal Department(Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf die is opgelegd bij vonnis II K 223/15 en van het gedeelte van de vrijheidsstraf die is opgelegd bij vonnis II K 1167/10 voor de feiten 1 en 3.
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op feit 2 van vonnis II K 1167/10.
Aldus gedaan door
mr. C.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. J.A.A.G de Vries en F.A.N.J. Goudappel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 11 april 2019.
De oudste rechter en jongste rechter zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.