ECLI:NL:RBAMS:2019:2589

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2019
Publicatiedatum
10 april 2019
Zaaknummer
13/751018-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Poolse opgeëiste persoon in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 april 2019 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een Poolse opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft de vordering tot overlevering, ingediend door de officier van justitie, behandeld in het licht van de Overleveringswet. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, was gedetineerd in Nederland en werd verdacht van verkrachting. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen zwaarwegende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt dat zijn recht op een eerlijk proces in Polen zal worden geschonden. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de persoonlijke situatie van de opgeëiste persoon, de aard van de strafbare feiten en de feitelijke context van het EAB. Ondanks zorgen over de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen, heeft de rechtbank geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is dat de opgeëiste persoon na overlevering geen eerlijk proces zal krijgen. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering toe te staan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751018-19
RK nummer: 19/196
Datum uitspraak: 4 april 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 4 januari 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 november 2018 door de
Circuit Court in Opole(Polen) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1994,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande
gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats detentie] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 28 februari 2019De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 februari 2019. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Het door de officier van justitie ter zitting voorgedragen standpunt is dat de vragen die door het IRC aan de Poolse autoriteiten zijn voorgelegd nog niet afdoende zijn beantwoord (in het bijzonder zijn er geen antwoorden ontvangen van het Gerechtshof Wrocław) en dat de zaak om die reden niet op 28 februari 2019 kan worden afgedaan.
De rechtbank heeft bevolen dat de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen dag en tijdstip zal worden opgeroepen.
Deze beslissing wordt zo begrepen dat de rechtbank het onderzoek voor onbepaalde tijd heeft geschorst in afwachting van nadere informatie van de zijde van de Poolse autoriteiten.
Zitting 28 maart 2019Met instemming van de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon hervat de rechtbank het onderzoek in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing ter zitting van 28 februari 2019.
Gehoord zijn de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek en de opgeëiste persoon en zijn raadsman.
De opgeëiste persoon is opnieuw bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een beslissing van de
District Court in Brzeg(Polen) van 3 juli 2018 (referentie: II Kp 119/18).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Polen strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 27, te weten:
verkrachting
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Onschuldverweer

5.1
Standpunt van de verdediging
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Hij heeft daarbij verwezen naar ‘papieren’ waaruit zijn onschuld zou blijken en hij heeft aangevoerd dat geen DNA-materiaal (de rechtbank begrijpt: van de opgeëiste persoon) is aangetroffen.
Daarnaast is de broer, die als medeverdachte was aangemerkt, vrijgesproken van dit feit. Nu het EAB spreekt van medeplegen van de verkrachting en de medeverdachte is vrijgesproken, is daarmee de onschuld van de opgeëiste persoon aangetoond, aldus de verdediging.
5.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op de zitting van 28 februari 2019 op het standpunt gesteld dat op basis van de overgelegde stukken de onschuld niet aanstonds kan worden vastgesteld en dat hetgeen is aangevoerd in de procedure in Polen moet worden gepresenteerd. Op de zitting van 28 maart 2019 is dit standpunt gehandhaafd en daarbij is opgemerkt dat een vrijspraak in de zaak van een medeverdachte niet betekent dat de opgeëiste persoon ook zal worden vrijgesproken.
5.3
Oordeel van de rechtbankDe rechtbank volgt de officier van justitie in haar standpunt en is van oordeel dat de onschuldbewering niet kan leiden tot weigering van de overlevering.
Hetgeen naar voren is gebracht heeft betrekking op bewijsvoering en daarvoor is de overleveringsprocedure niet bedoeld, al was het alleen maar omdat de overleveringsrechter niet beschikt over kennis van het Poolse strafdossier en niet bekend is met de resultaten van het Poolse opsporingsonderzoek. De opgeëiste persoon heeft dan ook niet aanstonds ter zitting kunnen aantonen dat hij het feit onmogelijk kan hebben gepleegd/onschuldig is. Het verweer slaagt niet.

6.Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

6.1
Inleiding
De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 16 augustus 2018 (ECLI:RBAMS:2018:5925) een uitleg gegeven van het toetsingskader, gegeven bij het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) van 25 juli 2018 inzake LM, C-216/18 PPU (hierna: het arrest).
In vervolg daarop heeft de rechtbank bij tussenuitspraak van 4 oktober 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7032) vastgesteld
  • dat sprake is van structurele of fundamentele gebreken wat betreft de rechterlijke macht van Polen, die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van Polen in gevaar brengen;
  • dat daardoor een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast;
  • dat om die reden concreet en nauwkeurig moet worden beoordeeld of er in de omstandigheden van het specifieke geval zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering het gevaar zal lopen om geen eerlijk proces te krijgen;
  • dat de uitvaardigende justitiële autoriteit daarom wordt uitgenodigd tot een dialoog zoals in het arrest beschreven in paragraaf 76 tot en met 78, teneinde een actueel en concreet beeld te krijgen van de stand van zaken inzake de bescherming van de waarborg van rechterlijke onafhankelijkheid op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
In het licht van die vaststellingen heeft de rechtbank in die zaak een aantal vragen geformuleerd en heeft zij de uitvaardigende justitiële autoriteit verzocht om deze te beantwoorden in het kader van de te voeren dialoog en het verstrekken van de benodigde informatie.
Deze vragen zijn ook in de onderhavige zaak ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd en zijn beantwoord op 18 februari 2019, 21 februari 2019,
25 februari 2019 en 28 februari 2019.
Voor zover van belang en samengevat blijkt uit de beantwoording van de vragen het volgende:
- indien de opgeëiste persoon wordt overgeleverd en vervolgd voor het feit waarvan hij
in Polen wordt verdacht, dan zal hij in eerste aanleg worden berecht door
the Regional Court in Opoleen door
the Court of Appeal in Wrocławin hoger beroep;
  • als gevolg van de inwerkingtreding van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken is op vrijdag 15 december 2017, na werktijd, per fax een vicepresident van de
  • de Minister van Justitie heeft op 9 november 2017 de vicepresident en op
  • bij
- in de
Regional Court in Opolekonden drie rechters die voor pensioen in aanmerking kwamen, toch tot hun 70ste blijven werken;
  • in de
  • strafzaken worden willekeurig door middel van een IT-systeem aan rechters toegewezen;
- de salarissen van de rechters worden betaald als gebruikelijk, inclusief de wettelijke verhoging van de salarissen. De hoogte van de toelages voor speciale werkzaamheden voor de president en de vicepresident van de
Regional Court in Opoleis verlaagd door de Minister van Justitie. Daarnaast heeft de Minister van Justitie nieuwe richtlijnen opgesteld voor de berekening van toelages voor rechters die de positie van ‘
court division presidents and vice-presidents’ bekleden;
- er zijn tegen drie rechters van de
Wrocław Court of Appealdisciplinaire procedures gestart. In twee gevallen zijn de procedures gestart op basis van een beslissing van ‘
the Vice Disciplinary Officer of Common Court Judges’ als gevolg van een ‘
gross and obvious breach of procedural law’. In één geval is de procedure gestart op basis van een beslissing van ‘
the Vice Disciplinary Officer of Common Court Judges’ wegens het begaan van een strafbaar feit als bedoeld in artikel 177, eerste lid, van de Poolse
Criminal Code.
Daarnaast is het de rechtbank uit informatie vanuit andere rechterlijke colleges in Polen bekend dat er drie ‘buitengewoon beroep’ - procedures aanhangig zijn gemaakt door de Minister van Justitie en de Ombudsman. Hierin is door het Hooggerechtshof echter nog geen beslissing genomen.
6.2
Standpunt van de raadsman
Zakelijk weergegeven heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, subsidiair heeft hij verzocht om het onderzoek te schorsen om de dialoog voort te zetten.
De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de tweede vraag van het toetsingskader ook positief moet worden beantwoord gelet op een Europees intitatief van ‘peerreview door experts’ in navolging van de gestarte artikel 7 procedure tegen Polen. Tevens dient de derde vraag van het toetsingskader ook positief worden beantwoord, omdat in de zaak van de opgeëiste persoon de onschuldpresumptie negatief is beïnvloed. Met het gegeven dat de medeverdachte van de opgeëiste persoon is vrijgesproken, dat dit bekend is bij de Poolse autoriteiten en dit niet in het EAB is opgenomen, is immers - zo begrijpt de rechtbank - geen juist en actueel beeld van de feiten in het EAB geschetst.
6.3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd ten aanzien van de tweede stap van het toetsingskader, namelijk of de vastgestelde structurele gebreken negatieve gevolgen kunnen hebben op het niveau van de rechterlijke instanties van Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
De omstandigheid dat de medeverdachte kennelijk is vrijgesproken, duidt erop dat inhoudelijk goed naar de zaak is gekeken. Daarnaast wijst de officier van justitie op een uitspraak van
21 maart 2019 van de
High Court of Justice Queen’s Bench Division, Divisional Courtin Londen (hierna: de High Court), (opmerking Rechtbank: die ziet op de
Regional Court in Warsawen de
Zielona Gora Circuit Court) waarin de overlevering aan Polen van twee Poolse opgeëiste personen is toegestaan. De officier van justitie heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat niet aan de derde stap van het toetsingskader is voldaan. Er is geen informatie door de opgeëiste persoon verstrekt op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat in dit concrete geval de opgeëiste persoon geen eerlijk proces krijgt na overlevering aan Polen. De overlevering van de opgeëiste persoon kan dan ook worden toegestaan.
6.4
Oordeel van de rechtbank
Zoals onder 6.1 weergegeven heeft de rechtbank in haar uitspraak van 4 oktober 2018 de eerste vraag van het toetsingskader dat uit het arrest van het HvJ voortvloeit, bevestigend beantwoord.
6.4.1
Beoordeling van de tweede vraag
De rechtbank stelt vast dat de tweede vraag, namelijk of de vastgestelde structurele gebreken negatieve gevolgen kunnen hebben op het niveau van de rechterlijke instanties van Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen, eveneens bevestigend kan worden beantwoord in het licht van de beantwoording door de uitvaardigende justitiële autoriteit van de gestelde vragen.
Daarbij neemt de rechtbank de antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit alsmede de inhoud van de reeds bij haar tussenuitspraak van 4 oktober 2018 genoemde rapportages en voorstellen in aanmerking. Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de volgende rapportages betreffende de ontwikkelingen op het gebied van de rechtsstaat in Polen:
  • Association of Judges “Themis”:
  • KOS (The Justice Defence Committee):
De inhoud van deze stukken bevestigt de zorgen die er heersen over de gevolgen van de wetswijzigingen voor de Poolse rechtsstaat en daaruit voortvloeiend het recht op een eerlijk proces van de opgeëiste persoon voor de gerechten in Opole en/of Wrocław.
Overeenkomstig het toetsingskader, gegeven bij het eerder genoemde arrest van het HvJ, dient de rechtbank bij deze stand van zaken nog de derde vraag te beantwoorden, namelijk of
- in het licht van de specifieke zorgen die de opgeëiste persoon tot uitdrukking heeft gebracht en de eventueel door hem verstrekte inlichtingen - zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en dat daardoor zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, gelet op zijn persoonlijke situatie, de aard van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd en de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt. Daarbij moet worden meegewogen wat bekend is geworden bij de beantwoording van de eerste en de tweede vraag.
6.4.2
Beoordeling van de derde vraag
Bij de beantwoording van de derde vraag spitst de beoordeling door de rechtbank zich toe
op hetgeen de opgeëiste persoon naar voren heeft gebracht.
Op grond van de door de opgeëiste persoon naar voren gebrachte omstandigheden kan niet worden vastgesteld dat er relevante negatieve gevolgen voor
zijnrecht op een eerlijk proces zijn op het niveau van de gerechten die bevoegd zijn voor de strafprocedure waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen in Polen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
De opgeëiste persoon heeft geen omstandigheden betreffende zijn persoonlijke situatie naar voren gebracht die tot de conclusie aanleiding geven dat hij na overlevering aan Polen geen eerlijk proces zou krijgen. Zijn standpunt dat de onschuldpresumptie negatief is beïnvloed, is niet nader onderbouwd. Nu niet kan worden vastgesteld waaruit de negatieve beïnvloeding van de onschuldpresumptie dan zou hebben bestaan, kan ook niet worden gesteld dat de opgeëiste persoon geen eerlijk proces voor een onafhankelijke en onpartijdige rechter te wachten staat, indien hij aan Polen wordt overgeleverd.
Evenmin noopt de aard van de strafbare feiten waarvoor hij zal worden vervolgd tot die conclusie. De opgeëiste persoon wordt van een verkrachting verdacht. De verdenking ziet dus op een commuun delict. Niet is gebleken dat de opgeëiste persoon dan wel het type feit waarvan hij wordt verdacht op enigerlei wijze in de bijzondere aandacht van de Poolse uitvoerende macht staat en aanleiding zou kunnen geven tot ongeoorloofde beïnvloeding van de rechter(s) die hem moet(en) berechten.
De rechtbank beschikt ook overigens niet over informatie waaruit zou blijken dat de strafzaak tegen de opgeëiste persoon bij de genoemde gerechten negatief zal worden beïnvloed door de eerder genoemde gebreken.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat sprake is van zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en derhalve dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, nu noch zijn persoonlijke situatie, noch de aard van de strafbare feiten waarvoor hij wordt vervolgd, noch de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt tot een dergelijke conclusie aanleiding geeft.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Circuit Court in Opole(Polen) ten behoeve van het in Polen tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en F.A.N.J. Goudappel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 april 2019.
De oudste rechter en jongste rechter zijn niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.