ECLI:NL:RBAMS:2019:2570

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2019
Publicatiedatum
9 april 2019
Zaaknummer
13/736000-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelaatbaarheid van de tenuitvoerlegging van een Noors vonnis met betrekking tot een gevangenisstraf voor drugshandel

Op 4 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de toelaatbaarheid van de tenuitvoerlegging van een Noors vonnis. De rechtbank verklaart de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf van 8 jaren, opgelegd door de rechtbank van Halden (Noorwegen), toelaatbaar in Nederland. De veroordeelde, geboren in 1969 en met de Nederlandse nationaliteit, was eerder aangehouden in Nederland en is na uitlevering aan Noorwegen in detentie geweest. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie behandeld, die vroeg om een gevangenisstraf van 5 jaren in plaats van de buitenlandse sanctie. De rechtbank overweegt dat de feiten waarvoor de veroordeelde is veroordeeld ook naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat de tenuitvoerlegging voldoet aan de vereisten van het toepasselijke verdrag en de wet. De rechtbank legt uiteindelijk een gevangenisstraf van 5 jaren op, met aftrek van de tijd die de veroordeelde in detentie heeft doorgebracht. De rechtbank houdt rekening met de internationale gevoeligheden en de rol van de veroordeelde als koerier in de drugshandel. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

parketnummer: 13/736000-19
RK nummer: 19/1456
Datum uitspraak: 4 april 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 18 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen, ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van
27 februari 2019 en strekt onder meer tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van een rechterlijke beslissing van de rechtbank van eerste aanleg van Halden (Noorwegen) van 6 november 2018. Deze rechterlijke beslissing houdt onder meer in de veroordeling tot de vrijheidsbenemende straf van 8 (acht) jaren van:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en wonende op het [adres]
,
thans gedetineerd in [detentieplaats] ,
verder te noemen: veroordeelde.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 maart 2019. Daarbij zijn de veroordeelde, zijn raadsman mr. H. Bakker, advocaat te Amsterdam en de officier van justitie gehoord.

2.Identiteit veroordeelde

Veroordeelde heeft ter zitting verklaard dat bovengenoemde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Toelaatbaarheid

De Noorse autoriteiten hebben de overdracht en tenuitvoerlegging verzocht van de rechterlijke beslissing van de rechtbank van eerste aanleg van Halden (Noorwegen) van
6 november 2018.
De veroordeelde is op 21 december 2016 aangehouden in Nederland ter fine van uitlevering aan Noorwegen. Hij heeft vanaf die datum tot aan zijn uitlevering op 22 maart 2018 aan Noorwegen in Nederland in uitleveringsdetentie verbleven.
Veroordeelde is vanaf 23 maart 2018 in Noorwegen gedetineerd geweest, waarna hij in het kader van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen naar Nederland is overgebracht, omdat hij de Nederlandse nationaliteit bezit. Na aankomst in Nederland is hij op 13 februari 2019 voorlopig aangehouden en op 14 februari 2019 door de officier van justitie in verzekering gesteld.
Veroordeelde heeft de Nederlandse nationaliteit.
De rechterlijke beslissing voornoemd is onherroepelijk en voor tenuitvoerlegging vatbaar.
De rechtbank constateert dat de rechterlijke beslissing waarvan tenuitvoerlegging wordt gevraagd is gewezen ten aanzien van een feit dat naar Noors recht strafbaar is. Dit feit is naar Nederlands recht als een zelfde inbreuk op de Nederlandse rechtsorde strafbaar.
Veroordeelde zou naar Nederlands recht eveneens strafbaar zijn geweest.
Veroordeelde diende op het moment van ontvangst van het verzoek tot zijn overbrenging nog ten minste zes maanden van de hem opgelegde vrijheidsstraf te ondergaan.
Veroordeelde heeft verklaard mee te werken aan deze procedure en heeft op 30 november 2018 ingestemd met zijn overbrenging naar Nederland.
De tenuitvoerlegging van het hiervoor vermelde vonnis dient toelaatbaar te worden verklaard nu is bevonden dat aan alle daarvoor in het toepasselijk verdrag en de wet gestelde vereisten is voldaan. Het verlof tot de tenuitvoerlegging van dit vonnis zal op na te melden wijze worden verleend.

4.Motivering van de strafoplegging

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat in plaats van de buitenlandse sanctie dient te worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren, met aftrek van de tijd die de veroordeelde in Nederland in uitleveringsdetentie, in Noorwegen in voorlopige hechtenis alsmede ter executie van de hem opgelegde vrijheidsstraf heeft doorgebracht en de tijd gedurende welke hij met het oog op overbrenging naar Nederland en uit hoofde van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen van zijn vrijheid beroofd is geweest.
De officier van justitie heeft verwezen naar een uitspraak van 16 februari 2010 van de rechtbank Maastricht (ECLI:NL:RBMAA:2010:BL4307), waarin de tenuitvoerlegging van een vonnis uit Noorwegen toelaatbaar is verklaard. In die zaak was de veroordeelde persoon in Noorwegen veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaren wegens het vanuit Nederland naar Noorwegen invoeren van in totaal circa 24,9 kilogram amfetamine en/of circa 9,7 kilogram hasj of een gedeelte van deze stof. De rechtbank Maastricht heeft in die zaak een gevangenisstraf voor de duur van 72 maanden opgelegd.
Gelet op bovengenoemde uitspraak van de rechtbank Maastricht, de richtlijnen van het Openbaar Ministerie, de LOVS-oriëntatiepunten, de hoeveelheid verdovende middelen en de omstandigheid dat het een recent feit betreft, acht de officier van justitie in deze zaak een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren op zijn plaats. De officier van justitie heeft hierbij opgemerkt dat bij het vaststellen van de straf rekening dient te worden gehouden met de internationale gevoeligheden. De invoer van een dergelijk grote hoeveelheid harddrugs in Noorwegen is, gelet op het kleinere inwoneraantal in Noorwegen en het feit dat Noorwegen geen ‘doorvoerland’ maar een eindstation is, van grote impact dan wanneer een dergelijke hoeveelheid drugs Nederland wordt ingevoerd.
4.2
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat zijn cliënt in het vonnis van 6 november 2018 wordt aangeduid als koerier, zodat – gelet op jurisprudentie en de Richtlijn voor Strafvordering Opiumwet, harddrugs – een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren een passende straf zou zijn.
De raadsman heeft verder verwezen naar het reclasseringsrapport van 18 maart 2019, waarin de reclassering het recidiverisico inschat als gemiddeld respectievelijk laag. Daarnaast is van belang dat veroordeelde vanuit detentie enorm actief is geweest om ervoor te zorgen dat hij na vrijlating verder kan met zijn leven. Hij volgt een opleiding tot fitnesstrainer via Stichting [naam stichting 1] , heeft contact gelegd met het Cancer Care Center te Amsterdam voor vrijwilligerswerk en probeert via Stichting [naam stichting 2] een geschikte woonruimte in de buurt van zijn moeder te vinden.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat bij de keuze tot het opleggen van de straf en bij de bepaling van de duur daarvan, uit het oogpunt van een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met een andersoortige of lagere straf dan een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur, nu het, gezien de bewezenverklaring, gaat om de invoer in Noorwegen van een grote hoeveelheid harddrugs, te weten: amfetamine, cocaïne en MDMA. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van veroordeelde.
Bij de vaststelling van de duur van de straf neemt de rechtbank het volgende in overweging. De Nederlandse overheid waarschuwt er regelmatig en nadrukkelijk voor dat aan het plegen van strafbare feiten in het buitenland, en met name op het gebied van verdovende middelen, grote risico's zijn verbonden, gezien de veelal aanzienlijk hogere straffen die daar voor dit soort feiten worden opgelegd. Door zich in Noorwegen aan voornoemd delict schuldig te maken heeft veroordeelde het risico genomen daarvoor zwaarder te worden gestraft dan in Nederland. Dit risico is voor zijn rekening.
Op basis van de oriëntatiepunten en rekening houdende met de zwaardere straffen die in Noorwegen voor dergelijke feiten worden opgelegd, acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en geboden. De rechtbank acht hierbij van belang dat veroordeelde weliswaar een grotere hoeveelheid (ongeveer 36 kilo) heeft ingevoerd dan in de Oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken als maximum-hoeveelheid wordt genoemd bij een gevangenisstraf tot 60 maanden (20 kilo), maar hier staat tegenover dat veroordeelde volgens het Noorse vonnis de rol had van koerier en niet die van organisator.
Bij het vaststellen van de duur van de gevangenisstraf (5 jaren) heeft de rechtbank ook acht geslagen op de door de officier van justitie genoemde internationale gevoeligheden.
De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat de regeling van de vervroegde voorwaardelijke invrijheidsstelling in Noorwegen net als in Nederland daarin voorziet na ommekomst van tweederde van de opgelegde straf, zoals blijkt uit het e-mailbericht van 20 maart 2019 van [naam] ,
advisorbij
the Directorate of Norwegian Correctional Service,in Noorwegen.

5.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47 Wetboek van Strafrecht, 2 en 10 van de Opiumwet;
de artikelen 2, 3, 20, 27, 28, 29, 30, en 31 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen;
de artikelen 2, 3, 6 en 11 van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, gesloten te Straatsburg op 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, Trb. 1987, 163).

6.Beslissing

VERKLAART TOELAATBAARde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg van Halden (Noorwegen) van 6 november 2018 opgelegde gevangenisstraf en verleent daartoe verlof.
LEGT OPeen gevangenisstraf voor de duur van
5 (vijf) jaren.
BEVEELTdat de tijd die
[veroordeelde]voornoemd in Nederland in uitleveringsdetentie en in Noorwegen in voorlopige hechtenis alsmede ter executie van de hem opgelegde vrijheidsstraf heeft doorgebracht en de tijd gedurende welke hij met het oog op overbrenging naar Nederland en uit hoofde van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen van zijn vrijheid beroofd is geweest, bij de tenuitvoerlegging van de straf in zijn geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. E.G. Fels en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 april 2019.