ECLI:NL:RBMAA:2010:BL4307

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
16 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-704270-09
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelaatbaarheid van de tenuitvoerlegging van een Noorse veroordeling voor drugshandel in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 16 februari 2010 uitspraak gedaan over de toelaatbaarheid van de tenuitvoerlegging van een Noorse veroordeling. De veroordeelde, een Nederlander, was in Noorwegen veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar voor de invoer van amfetamine en hasjiesj. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld, die vroeg om een gevangenisstraf van zeven jaren, met aftrek van de tijd die de veroordeelde al in detentie had doorgebracht in Noorwegen en Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde een centrale rol speelde in de drugstransporten en dat hij eerder in Nederland was veroordeeld voor overtredingen van de Opiumwet.

De verdediging voerde aan dat de veroordeelde niet was veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie en dat het specialiteitsbeginsel van toepassing zou moeten zijn. De rechtbank oordeelde echter dat het specialiteitsbeginsel niet van toepassing was op de strafmaat en dat de oriëntatiepunten van het LOVS gevolgd moesten worden. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de op te leggen straf van 72 maanden, zoals voorgesteld door de officier van justitie, passend was, gezien de ernst van de feiten en de rol van de veroordeelde in de drugshandel.

De rechtbank verleende verlof tot de tenuitvoerlegging van de Noorse veroordeling in Nederland, waarbij de gevangenisstraf van 72 maanden werd opgelegd. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de veroordeelde, maar oordeelde dat deze niet voldoende waren om de straf te verlagen. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de veroordeelde, zijn raadsman en de officier van justitie, en de rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
parketnummer: 03/704270-09
repertoirenummer: 15/10
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 16 februari 2010
op de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Maastricht d.d. 24 november 2009, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 7 januari 2010, strekkende tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van de rechterlijke beslissing van het Gulating lagmannsrett te Stavanger (Koninkrijk Noorwegen) van 25 maart 2009, waarbij
[naam verdachte],
geboren [1986],
nationaliteit: Nederlandse,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught, Vosseveld 2 HvB Regulier te Vught,
werd veroordeeld – in de zin van artikel 1 van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 – tot een vrijheidsstraf van tien jaren.
1. De procesgang
Ter terechtzitting van 2 februari 2010 is de veroordeelde verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. P.W. Szymkowiak, advocaat te Maastricht. De veroordeelde, zijn raadsman en de officier van justitie zijn gehoord.
De officier van justitie heeft de vordering toegelicht, zijn conclusie besproken en deze overgelegd aan de rechtbank. Zijn conclusie strekt tot het aan veroordeelde opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek – op de voet van artikel 31 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (hierna te noemen: WOTS) – van de tijd die de veroordeelde reeds in detentie in Noorwegen en Nederland heeft doorgebracht.
De veroordeelde en zijn raadsman hebben hierop gereageerd.
Voordat het onderzoek is gesloten, heeft de rechtbank op grond van artikel 29 lid 2 WOTS de gevangenhouding van de veroordeelde bevolen. Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd.
De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gesloten en de uitspraak bepaald op 16 februari 2010.
2. De identiteit van de veroordeelde
De veroordeelde heeft ter zitting van 2 februari 2010 verklaard dat hij is:
[naam verdachte], geboren [1986].
Uit de stukken is gebleken dat hij de Nederlandse nationaliteit bezit.
3. De feiten waarvoor de veroordeling heeft plaatsgevonden
De veroordeelde is door het Gulating lagmannsrett te Stavanger (Koninkrijk Noorwegen) veroordeeld wegens:
het bij één of meerdere gelegenheden, in de periode van 18 maart 2007 tot 27 april 2007, vanuit Nederland naar Noorwegen invoeren van in totaal circa 24,9 kilogram amfetamine en/of circa 9,7 kilogram hasj of een gedeelte van deze stof.
Dit betreft een veroordeling wegens het overtreden van het eerste en derde lid, juncto het eerste punt, juncto het vijfde lid van artikel 162 van de Noorse Strafwet.
4. Beoordeling van de toelaatbaarheid
Het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983, Trb. 1983, 74 (hierna te noemen: het Verdrag), voorziet in de tenuitvoerlegging van een sanctie door een verdragsluitende staat die in een van de andere verdragsluitende staten is opgelegd en aldaar uitvoerbaar is. Zowel Nederland als Noorwegen is partij bij dit verdrag.
De overgelegde stukken voldoen aan de eisen van het Verdrag.
Uit het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat de veroordeelde de Nederlandse nationaliteit bezit en dat de veroordeelde zich bevindt op het grondgebied van Nederland.
Het tegen de veroordeelde uitgesproken vonnis is onherroepelijk en voor tenuitvoerlegging vatbaar.
De gevonniste persoon heeft zijn instemming kenbaar gemaakt met overbrenging naar Nederland, teneinde daar de tegen hem uitgesproken veroordeling te ondergaan.
Tussen de autoriteiten van Noorwegen en Nederland bestaat overeenstemming over de overdracht van de tenuitvoerlegging van voornoemde veroordeling.
De rechterlijke beslissing waarvan de tenuitvoerlegging wordt verzocht, is gewezen terzake van feiten die naar Nederlands recht strafbaar zijn, terwijl deze feiten naar Nederlands recht strafbaar zijn gesteld bij artikel 10 lid 5 juncto artikel 2 aanhef en onder A en artikel 11 lid 4 juncto artikel 3 aanhef en onder A van de Opiumwet.
De sanctie is naar Noors recht noch naar Nederlands recht verjaard.
De veroordeelde zou naar Nederlands recht eveneens strafbaar zijn.
De veroordeelde wordt in Nederland niet terzake van dezelfde feiten vervolgd, noch bestaat er een onherroepelijke rechterlijke beslissing in Nederland tegen de veroordeelde terzake van dezelfde feiten, zodat de overdracht van de tenuitvoerlegging niet in strijd is met het beginsel ‘ne bis in idem’.
De gevallen genoemd in de artikelen 4, 5 en 6, tweede lid WOTS doen zich in het onderhavige geval niet voor.
De rechtbank komt tot de slotsom dat, nu aan alle daarvoor in het Verdrag en in de WOTS genoemde voorwaarden is voldaan als hiervoor omschreven, de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis toelaatbaar moet worden verklaard en verlof moet worden verleend tot tenuitvoerlegging van het vonnis op na te melden wijze.
5. De straf
De officier van justitie acht een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek op grond van artikel 31 WOTS op zijn plaats. Hierbij houdt de officier van justitie rekening met:
- de oriëntatiepunten van het LOVS, waarbij hij – gelet op de overwegingen uit het Noorse vonnis – uitgaat van een zeer grote hoeveelheid verdovende middelen en het feit dat de veroordeelde een centrale rol had in de organisatie van de drugstransporten. Volgens de oriëntatiepunten is in dat geval een gevangenisstraf vanaf 72 maanden op zijn plaats;
- de veroordeelde in Nederland meermalen is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet;
- de in Noorwegen opgelegde vrijheidsstraf van tien jaren.
De raadsman voert aan dat de veroordeelde aan Noorwegen werd uitgeleverd voor overtreding van de Opiumwet. Daarvoor werd hij ook veroordeeld. Hij werd uitgeleverd noch veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie. Om die reden mag, gelet op het specialiteitsbeginsel, bij de toepassing van de oriëntatiepunten van het LOVS niet worden uitgegaan van de categorie ‘organisatie’.
Vervolgens stelt de raadsman dat op grond van voormelde oriëntatiepunten, in combinatie met uitspraken in andere zaken waarin sprake is van uitvoer van harddrugs, als uitgangspunt bij de uitvoer van een hoeveelheid van meer dan twintig kilogram harddrugs heeft te gelden een gevangenisstraf van vijf jaren, ongeacht de frequentie van de uitvoer en ongeacht de hoeveelheid harddrugs. Verder dient de straf voor de invoer van tien kilogram hasjiesj volledig opgesoupeerd te worden door de straf voor de invoer van de hoeveelheid harddrugs.
Voorts stelt de raadsman dat de gevangenisstraf van vijf jaren – het uitgangspunt van de oriëntatiepunten – naar beneden bijgesteld dient te worden, nu het in deze zaak gaat om een korte periode en een lage frequentie van de handel.
Het strafblad van de veroordeelde zou het verhogen van de strafmaat niet rechtvaardigen, nu het gaat om veroordelingen voor het aanwezig hebben van vijf gram speed op Pinkpop en voor het hebben van een hennepplantage. Voor dit laatste feit werd aan veroordeelde een werkstraf van 140 uren opgelegd, welke later is omgezet in een werkstraf van 100 uren.
Gelet op het voorgaande verzoekt de raadsman, onder verwijzing naar de zware tijd die de veroordeelde heeft moeten doorstaan in de Noorse cel en naar de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde, primair om een gevangenisstraf van 48 maanden waarvan 16 maanden voorwaardelijk en subsidiair om een gevangenisstraf van 48 maanden op te leggen.
De rechtbank is met betrekking tot de op te leggen straf van oordeel dat uit het oogpunt van een juiste normhandhaving het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is.
De rechtbank neemt bij het bepalen van de op te leggen straf als uitgangspunt de oriëntatiepunten van het LOVS.
Uit het Noorse vonnis blijkt dat het gaat om de invoer van een hoeveelheid van ongeveer 24,9 kilogram amfetamine en ongeveer 9,7 kilogram hasjiesj.
Over de rol van de veroordeelde wordt in het vonnis onder meer overwogen: ‘Het gerecht gaat ervan uit dat [naam verdachte] de belangrijkste persoon was wat betreft het verschaffen van stof in Nederland en dat hij de invoer naar Noorwegen heeft geregeld. Hij heeft voor een huurauto met chauffeur gezorgd en bij de eerste twee reizen speelde hij een belangrijke rol wat betref het ontvangen van de afrekening.’ Hiermee voldoet de veroordeelde aan de criteria voor ‘organisatie’, zoals beschreven in de oriëntatiepunten van het LOVS.
Anders dan de raadsman naar voren heeft gebracht, is het specialiteitsbeginsel niet van toepassing op het bepalen van de strafmaat. De oriëntatiepunten eisen immers niet dat deelname aan een criminele organisatie wordt tenlastegelegd en bewezenverklaard, alvorens de categorie ‘organisatie’ mag worden toegepast bij de strafoplegging voor de invoer van harddrugs.
Gelet hierop, neemt de rechtbank als uitgangspunt een gevangenisstraf van 72 maanden.
Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat in Nederland voor misdrijven met betrekking tot verdovende middelen straffen plegen te worden opgelegd die mogelijk minder zwaar zijn dan in Noorwegen gebruikelijk is, maar dat de opvattingen over de strafwaardigheid in Noorwegen, als het land waar het delict is gepleegd, ook gewicht in de schaal leggen. Aan die opvattingen, tot uiting komend in de opgelegde vrijheidsstraf van tien jaren, kan niet geheel voorbij worden gegaan.
Ten slotte slaat de rechtbank acht op de omstandigheden die de rechter in het Noorse vonnis heeft genoemd.
De rechtbank is van oordeel dat deze laatste twee overwegingen een verhoging noch een verlaging rechtvaardigen van de duur van genoemde gevangenisstraf van 72 maanden. De rechtbank zal deze straf dan ook opleggen.
6. De toegepaste artikelen
Opiumwet: artikelen 2, 3, 10 en 11.
Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen: artikelen 2 en 3.
Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, gesloten op 21 maart 1983, Trb. 1983, 74: artikelen 3, 5, 6 en 11.
7. De beslissing
De rechtbank:
- verklaart de gevorderde tenuitvoerlegging toelaatbaar;
- verleent verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van het vonnis van het Gulating lagmannsrett te Stavanger (Koninkrijk Noorwegen) van 25 maart 2009 waarbij [naam verdachte] is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tien jaren;
- legt in plaats van deze vrijheidsstraf aan de veroordeelde op een gevangenisstraf voor de duur van 72 maanden;
- beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van de straf – op de voet van artikel 31 WOTS – geheel in mindering zal worden gebracht de tijd die de veroordeelde reeds in detentie in Noorwegen en Nederland heeft doorgebracht.
Aldus gegeven door mr. S.V. Pelsser, voorzitter, mr. M.C.A.E. van Binnebeke en mr. M.B. Bax, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Goevaerts, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting op 16 februari 2010.