ECLI:NL:RBAMS:2019:2548

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2019
Publicatiedatum
9 april 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5542
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Parkeerboete opgelegd door gemeente Amsterdam en de rechtsgeldigheid daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 april 2019 uitspraak gedaan over een parkeerboete die aan een vrouw was opgelegd door de gemeente Amsterdam. De vrouw, eiseres, had op 26 juli 2018 een naheffingsaanslag parkeerbelasting ontvangen omdat zij geen parkeergeld had betaald. De heffingsambtenaar van de gemeente verklaarde het bezwaar van eiseres ongegrond in een uitspraak op bezwaar van 17 augustus 2018. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 28 maart 2019 werd duidelijk dat eiseres haar auto had geparkeerd op de Bundlaan in Amsterdam, waar op dat moment een regime van betaald parkeren gold. Eiseres betwistte de rechtmatigheid van de aanslag en stelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende had gecommuniceerd dat er betaald parkeren gold. Ze voerde aan dat er onvoldoende borden waren geplaatst om dit aan te geven, en dat er tot 1 juli 2018 kosteloos geparkeerd kon worden met een blauwe parkeerschijf.

De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar de plicht heeft om kenbaar te maken dat parkeerbelasting verschuldigd is, maar dat van een parkeerder ook verwacht mag worden dat deze zelf onderzoek doet naar de parkeerregels. De rechtbank concludeerde dat eiseres, die niet in de buurt woont, maar af en toe parkeert, had moeten weten dat de parkeerregels waren veranderd. De rechtbank oordeelde dat de aanslag terecht was opgelegd en verklaarde het beroep ongegrond. Eiseres kreeg geen gelijk en er was geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/5542

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: P.M.J. Ebbelink),
en

De heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: A. van Beek).
Partijen worden hierna [eiseres] en de heffingsambtenaar genoemd.

Procesverloop

Op 26 juli 2018 heeft een parkeercontroleur van de gemeente Amsterdam aan [eiseres] een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
Bij uitspraak op bezwaar van 17 augustus 2018 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard.
[eiseres] heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2019. [eiseres] en de heffingsambtenaar hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Op 22 juli 2018 om 13:35 uur heeft een parkeercontroleur van de gemeente Amsterdam geconstateerd dat de auto van [eiseres] met kenteken [kenteken] ter hoogte van Bundlaan 30 te Amsterdam stond geparkeerd. Bij de controle is gebleken dat geen geldig parkeerrecht voor de auto was geregistreerd.
2. [eiseres] vindt dat de aanslag onterecht is opgelegd. Zij vindt namelijk dat de heffingsambtenaar niet voldoende kenbaar heeft gemaakt dat er een regime van betaald parkeren gold op de Bundlaan. Tot 1 juli 2018 was dat nog niet zo. Toen kon er kosteloos worden geparkeerd met gebruik van de blauwe parkeerschijf. [eiseres] vindt dat de heffingsambtenaar meer borden had moeten plaatsen. Zij heeft foto’s overgelegd waaruit blijkt dat de heffingsambtenaar op 30 juli 2018 pas een bord heeft geplaatst. Volgens haar volgt hieruit dat de heffingsambtenaar zelf ook vond dat het parkeerbeleid ter plaatse onduidelijk was.
3. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat [eiseres] had kunnen weten dat zij parkeergeld moest betalen. Hij heeft een foto van 27 juli 2018 overgelegd waarop is te zien dat er een parkeerautomaat ter hoogte van Bundlaan nummer 60 is geplaatst. Deze parkeerautomaat staat ongeveer 36 meter vanaf de locatie waar [eiseres] parkeerde en was volgens de heffingsambtenaar zichtbaar voor [eiseres] . Ook zijn de blauwe strepen langs de parkeervakken weggehaald, aldus de heffingsambtenaar.
4. Volgens vaste rechtspraak rust op de heffingsambtenaar de plicht om ter plaatse kenbaar te maken dat parkeerbelasting verschuldigd is. Van een parkeerder mag echter worden verwacht dat hij bij aanvang van het parkeren voldoende onderzoekt of parkeerbelasting verschuldigd is. Dit houdt in dat hij oplet of hij bebording ‘betaald parkeren’ of een parkeerautomaat passeert en dat hij zich nadat hij heeft geparkeerd inspant om te onderzoeken of voor het parkeren parkeerbelasting verschuldigd is. [1]
5. [eiseres] woont niet in de zone waar zij geparkeerd stond, maar komt hier af en toe parkeren. In een dergelijk geval moet er rekening mee worden gehouden dat het parkeerregime ter plaatse veranderd. In dit geval waren de eerder aanwezige blauwe strepen die een blauwe zone indiceren verwijderd en was er nabij de plaats waar [eiseres] parkeerde een parkeerautomaat geplaatst. De rechtbank vindt dan ook dat [eiseres] moest weten dat zij parkeergeld moest betalen. Dat later nog een extra bord is geplaatst om aan te geven dat voor parkeren moet worden betaald, maakt voorgaande niet anders. De aanslag is dus terecht opgelegd.
6. Het beroep is ongegrond. [eiseres] krijgt dus geen gelijk.
7. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Sullivan, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Pijpers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 12 september 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:3863.