In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning die was verleend aan [de persoon] voor het bouwen van een balkon aan de achterzijde van zijn woning. [eiser], de buurman van [de persoon], had bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, omdat hij meende dat het balkon in strijd was met artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek, dat voorschrijft dat balkons binnen twee meter van de erfgrens alleen zijn toegestaan met toestemming van de eigenaar van het naburige erf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunning voldoet aan de regels van het bestemmingsplan en dat er geen evidente privaatrechtelijke belemmeringen zijn voor de vergunning. De rechtbank oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders geen ruimte had voor een belangenafweging, omdat het bestemmingsplan het balkon toestaat. Bovendien verwierp de rechtbank het beroep van [eiser] op het vertrouwensbeginsel, omdat het kavelpaspoort niet voldoende concrete toezeggingen bevatte die aan het bestuursorgaan konden worden toegerekend. De rechtbank concludeerde dat het beroep van [eiser] ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.