ECLI:NL:RBAMS:2019:2426

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2019
Publicatiedatum
2 april 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4372
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning Wabo, beroep ongegrond, balkon aan achterzijde toegestaan in bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning die was verleend aan [de persoon] voor het bouwen van een balkon aan de achterzijde van zijn woning. [eiser], de buurman van [de persoon], had bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, omdat hij meende dat het balkon in strijd was met artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek, dat voorschrijft dat balkons binnen twee meter van de erfgrens alleen zijn toegestaan met toestemming van de eigenaar van het naburige erf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunning voldoet aan de regels van het bestemmingsplan en dat er geen evidente privaatrechtelijke belemmeringen zijn voor de vergunning. De rechtbank oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders geen ruimte had voor een belangenafweging, omdat het bestemmingsplan het balkon toestaat. Bovendien verwierp de rechtbank het beroep van [eiser] op het vertrouwensbeginsel, omdat het kavelpaspoort niet voldoende concrete toezeggingen bevatte die aan het bestuursorgaan konden worden toegerekend. De rechtbank concludeerde dat het beroep van [eiser] ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/4372

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. R. Brouwer),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. G.B. van Driel).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[de persoon], te Amsterdam, vergunninghouder.

Procesverloop

Op 11 september 2017 heeft het college aan [de persoon] een omgevingsvergunning verleend op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Op 22 mei 2018 heeft het college het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft daartegen beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op de zitting van 25 januari 2019. [eiser] is verschenen, namens zijn gemachtigde bijgestaan door mr. M. [eiser] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. [de persoon] is verschenen.

Achtergrond

1. [eiser] en [de persoon] zijn eigenaar van respectievelijk kavel 9 en kavel 10 van het zelfbouwproject tussen de [adres 1] en [adres 2] . Op grond van het bestemmingsplan Zelfbouwkavels [adres 1] is het perceel bestemd voor wonen.
2. Het college heeft aan [de persoon] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen op kavel 10. Hij mag een erker, een dakterras en een balkon bouwen. De achtergevel van [de persoon] staat op de rand van het in het bestemmingsplan aangegeven bouwvlak. Het balkon steekt volgens de bouwtekening over de volle breedte van de achtergevel, tot aan de perceelgrens, 1 meter uit.

Standpunt van [eiser]

3. [eiser] had een aantal bezwaren tegen het bouwplan van [de persoon] , maar dit beroep heeft hij beperkt tot het balkon op de eerste verdieping aan de achterzijde.
4. Bij de inschrijving op het project had de gemeente informatie gegeven over de eisen waaraan de zelfbouwprojecten zouden moeten voldoen, het zogeheten kavelpaspoort. Daarin las [eiser] dat aan de achterzijde geen balkons toegestaan waren. Het balkon van [de persoon] geeft volgens hem een direct zicht op zijn tuin. [eiser] heeft geen toestemming gegeven voor een balkon binnen twee meter van zijn erfgrens en daarom is het in strijd met artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek. Hij verwijst hierbij naar jurisprudentie van rechtbanken [1] , het gerechtshof [2] , de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [3] en de wetsgeschiedenis [4] . Omdat dit punt niet goed is overwogen in het bestreden besluit is dit onzorgvuldig tot stand gekomen.

Relevante regelgeving

5. In artikel 6.2.2 (gebouwen) van het bestemmingsplan staat onder e: bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen of grenzen van maatvoeringsvlakken mogen met ten hoogste 1 meter worden overschreden ten behoeve van balkons, luifels, erkers, toegangsportalen, tochtportalen, brandtrappen, ventilatiekanalen, overstekende daken en vergelijkbare onderdelen van gebouwen.
6. In artikel 5:50, eerste lid, van het BW staat dat, tenzij de eigenaar van het naburige erf toestemming heeft gegeven, het niet geoorloofd is binnen twee meter van de grenslijn van dit erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven. In het derde lid is bepaald dat de in dit artikel bedoelde afstand wordt gemeten rechthoekig uit de buitenste naar het naburige erf gekeerde rand van het vooruitspringende werk tot aan de grenslijn.

Oordeel van de rechtbank

7. De rechtbank oordeelt dat het balkon voldoet aan artikel 6.2.2, onder e, van het bestemmingsplan. De tekeningen in het bouwplan vermelden bij het balkon een diepte van 1000 millimeter. De vergunning voldoet dus aan deze planregel.
8. [eiser] vindt dat artikel 6.2.2, onder e, van het bestemmingsplan onverbindend is, omdat het in strijd is met artikel 5:50 van het BW. Het bestemmingplan staat volgens [eiser] balkons toe die naar burgerlijk recht verboden zijn. De rechtbank oordeelt anders. Artikel 5:50 van het BW regelt bevoegdheden en verplichtingen van eigenaars van naburige erven. Het bepaalt dat voor een balkon binnen twee meter van de erfgrens onder bepaalde voorwaarden de toestemming van de eigenaar van het naburige erf nodig is. Deze eis geldt ook als een omgevingsvergunning is verleend voor het maken van het balkon. De omgevingsvergunning en artikel 6.2.2, onder e, van het bestemmingsplan doen daarom geen afbreuk aan artikel 5:50 van het BW.
9. De rechtbank oordeelt dat artikel 5:50 van het BW evenmin een evidente privaatrechtelijke belemmering vormt voor de omgevingsvergunning van [de persoon] . Feitelijke en privaatrechtelijke omstandigheden, die een mogelijke belemmering kunnen vormen voor het feitelijk gebruik maken van een vergunning, kunnen relevant zijn als het college een belangenafweging moet maken. Het bestemmingsplan laat het balkon van [de persoon] echter toe, zodat het college geen ruimte heeft om een belangenafweging te maken.
10. De rechtbank verwerpt het beroep dat [eiser] heeft gedaan op het vertrouwensbeginsel. Het door de gemeente verstrekte kavelpaspoort vermeldt uitdrukkelijk dat aan de westzijde (voorgevel) balkons zijn toegestaan. Er staat niets over de achtergevel, wat de indruk wekt dat balkons daar niet zijn toegestaan. Voor een beroep op het vertrouwensbeginsel is echter meer nodig. Een daartoe bevoegd persoon moet concrete toezeggingen hebben gedaan die aan het bestuursorgaan zijn toe te rekenen en waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. Het kavelpaspoort is daarvoor onvoldoende. Daarbij weegt de rechtbank ook mee dat balkons aan de achterzijde op de eerste verdieping in Nederland volstrekt gebruikelijk zijn.

Conclusie

11. Het beroep is ongegrond. [eiser] krijgt geen gelijk. Voor een vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.L. Bolkestein, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rijs, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 april 2019.
griffier
rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hiervan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Voetnoten

1.Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 juli 2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:4061 en
2.Gerechtshof Amsterdam van 6 juli 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BN0268.
3.Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State van 25 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:929 en van 22 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3557.
4.