ECLI:NL:RBZWB:2017:4061

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juli 2017
Publicatiedatum
7 juli 2017
Zaaknummer
C/02/331667 / KG ZA 17-368
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op het realiseren van een dakterras binnen twee meter van de erfgrens in verband met uitzicht en hinder

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juli 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, eigenaar van een woning in Tholen, en twee gedaagden, eigenaren van een naastgelegen pand. De eiser vorderde een verbod voor de gedaagden om een dakterras te realiseren dat binnen twee meter van de erfgrens zou komen, omdat dit uitzicht zou geven op zijn erf en hinder zou veroorzaken. De gedaagden hadden een omgevingsvergunning verkregen voor de verbouwingswerkzaamheden en stelden dat het dakterras niet in strijd was met de wet, omdat er een ondoorzichtig scherm zou worden geplaatst dat het uitzicht op het erf van de eiser zou wegnemen.

De rechtbank oordeelde dat het dakterras, zoals voorgesteld door de gedaagden, inderdaad binnen de twee meter grens van de erfgrens zou komen en dat het uitzicht op het erf van de eiser niet volledig was weggenomen door het ondoorzichtige scherm. De voorzieningenrechter concludeerde dat het dakterras in strijd was met artikel 5:50 lid 1 BW, dat het zonder toestemming van de eigenaar van het naburige erf niet is toegestaan om binnen twee meter van de erfgrens balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op het naburige erf uitzicht geven. De rechtbank wees de vordering van de eiser toe en verbood de gedaagden om het dakterras te realiseren.

Daarnaast werden de gedaagden veroordeeld tot het betalen van een dwangsom voor iedere dag dat zij niet aan de uitspraak voldeden, tot een maximum van € 15.000,00. Ook werden de gedaagden in de proceskosten veroordeeld, die aan de zijde van de eiser tot dat moment waren begroot op € 1.204,11. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/331667 / KG ZA 17-368
Vonnis in kort geding van 7 juli 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te Tholen,
eiser,
advocaat: mr. N.P.M. Planthof te Goes,
tegen

1.[gedaagde1]

2.
[gedaagde2]
beiden wonende te Halsteren,
gedaagden,
advocaat: mr. I.P. Biemond te Krimpen a/d IJssel.
Partijen zullen hierna [eiser] en, in mannelijk meervoud, [gedaagden] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 16 juni 2017 met producties 1 tot en met 11,
  • de van de zijde van [gedaagden] toegezonden producties 1 tot en met 3,
  • de van de zijde van [eiser] toegezonden aanvullende productie 12,
  • de mondelinge behandeling op 27 juni 2017 en de ter gelegenheid daarvan door [gedaagden] overgelegde pleitnotitie.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van de woning met achtergelegen tuin aan het adres [adres] te Tholen.
2.2.
[gedaagden] zijn sinds 2016 eigenaar van het direct naast de woning van [eiser] gelegen pand met een buitenplaats aan het adres [adres] te Tholen. De ommuurde buitenplaats is enkele vierkante meters groot en wordt deels, aan meerdere kanten, omgeven door de tuin van [eiser] .
2.3.
[gedaagden] hebben het voornemen opgevat om aan de achterzijde van hun woning een deel van het schuine dak te verwijderen en op het niveau van de eerste verdieping, op de reeds bestaande muren van de woning, een rechthoekig balkon/dakterras te realiseren met een breedte van 4.00 m en een diepte van 2.50 m.
2.4.
Volgens de bouwtekeningen grenst het dakterras aan een van de korte zijden (zijde B, zie figuur 1) vrijwel direct aan het perceel van [eiser] . Aan die zijde is het dakterras voorzien van een ondoorzichtig scherm met een hoogte van 2.10 m. De lange zijde van het dakterras (zijde A, zie figuur 1) grenst aan het buitenplaatsje van [gedaagden] De afstand van die lange zijde tot de grens met het perceel van [eiser] is ongeveer 2.50 m.
Figuur 1: productie 7 bij de dagvaarding
2.5.
Op 16 augustus 2016 is aan [gedaagden] voor de voorgenomen verbouwingswerkzaamheden een omgevingsvergunning verleend.
2.6.
[eiser] heeft [gedaagden] meegedeeld geen toestemming te verlenen voor het realiseren van een dakterras binnen twee meter van de erfgrens tussen de percelen van partijen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] heeft ter zitting zijn eis gewijzigd in die zin dat de vordering onder II van het petitum van de dagvaarding wordt ingetrokken.
Na wijziging van zijn eis vordert [eiser] bij vonnis - enigszins beknopt weergegeven - [gedaagden] te verbieden een dakterras te realiseren aan de achterzijde van de woning aan de [adres] op een afstand van minder dan 2 meter van de erfgrens, op straffe van het verbeuren van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van dit geding.
3.2.
[gedaagden] voeren verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Het (onbetwist gebleven) spoedeisend belang volgt uit de aard van de zaak.
4.2.
[eiser] stelt dat het bouwen van het dakterras door [gedaagden] in strijd zal zijn met artikel 5:50 BW nu dit dakterras gerealiseerd zal worden binnen twee meter van de erfgrens en dit uitzicht zal geven op zijn erf. Daarnaast zal dit dakterras volgens hem onrechtmatig hinder veroorzaken omdat dit zonlicht uit zijn tuin zal wegnemen en zijn uitzicht zal belemmeren.
4.3.
Volgens [gedaagden] is de realisatie van het dakterras niet in strijd met artikel 5:50 BW. [gedaagden] stellen dat door het plaatsen van een 2.10 m hoog ondoorzichtig scherm op het dakterras aan de kant van de erfgrens (zijde B) geen uitzicht op de tuin van [eiser] mogelijk is waardoor het dakterras is toegestaan. [gedaagden] bestrijden dat het dakterras onrechtmatig hinder zal veroorzaken.
4.4.
Artikel 5:50 lid 1 BW bepaalt dat het zonder toestemming van de eigenaar van het naburige erf niet is toegestaan om binnen twee meter van de erfgrens balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op het naburige erf uitzicht geven. De bepaling strekt ertoe de mogelijkheid van uitzicht op naburige erven te beperken. Indien het uitzicht vanaf een werk niet verder reikt dan tot een zich op of nabij het werk bevindende muur van twee meter hoog, dan is geen sprake meer van een ontoelaatbaar uitzicht op het naburige erf vanaf het balkon of soortgelijk werk (HR 9 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2824).
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat het door [gedaagden] te realiseren dakterras valt aan te merken als “een balkon of soortgelijk werk” als bedoeld in artikel 5:50 lid 1 BW (Zie HR 13 juni 2003, NJ 2003, 507) en evenmin dat het dakterras zich aan de kant van [eiser] (zijde B) binnen twee meter van de erfgrens bevindt. Bij gebreke van toestemming, is het dakterras dus verboden voor zover het uitzicht geeft op het erf van [eiser] .
4.6.
Anders dan [eiser] betoogt, dient, zo volgt uit het hiervoor als eerste genoemde arrest van de Hoge Raad, de aanwezigheid van het ondoorzichtige scherm op het dakterras mede in beschouwing te worden genomen bij de vraag of het dakterras uitzicht geeft op zijn erf als bedoeld in artikel 5:50 lid 1 BW. Het is evident dat dit scherm het uitzicht op het erf van [eiser] wegneemt wanneer men met het gezicht in de richting van dit scherm staat en rechtuit kijkt. Het is evenwel de vraag of daarmee voldoende uitzicht op het erf van [eiser] is weggenomen volgens de maatstaf van artikel 5:50 lid 1 BW. Namens [eiser] is ter zitting onweersproken naar voren gebracht dat het dakterras binnen de twee meter grens uitzicht geeft op zijn erf wanneer men in de hoek van het dakterras staat of zit en ‘schuin’, langs het scherm, naar zijn erf kijkt. De vraag die beantwoord dient te worden is of dit schuine uitzicht voor de toepassing van artikel 5:50 BW relevant is. Volgens [gedaagden] is dit uitzicht niet relevant, in verband waarmee zij verwijzen naar Hof Amsterdam 6 juli 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BN0268 en de in dat arrest genoemde interpretatie van artikel 5:50 lid 3 BW en wetsgeschiedenis.
4.7.
Uit de in het arrest van het gerechtshof Amsterdam genoemde wetsgeschiedenis volgt dat de door de wetgever oorspronkelijk beoogde tegenstelling tussen enerzijds ‘het recht naar voren uitzicht geven’ en ‘uitzicht ter zijde of in de schuinte’ met de wijziging die heeft geleid tot de huidige wettekst is vervallen. Uit die wetsgeschiedenis en lid 3 van artikel 5:50 BW volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenwel niet dat bij balkons of soortgelijke werken ‘uitzicht in de schuinte’ niet meer van belang is voor de toepassing van artikel 5:50 BW. Artikel 5:50 BW beoogt te voorkomen dat buren elkaar op korte afstand ongemerkt kunnen bespieden en beschermt in die zin de visuele privacy. Het is in het licht van de ratio van artikel 5:50 BW niet logisch om bij balkons of soortgelijke werken wel het uitzicht vanaf de voor- en zijkant van dat werk in aanmerking te nemen bij de vraag of het werk ‘uitzicht’ geeft op het erf van de buurman en voorbij te gaan aan het uitzicht dat men heeft in de hoek daartussen (het ‘schuine’ uitzicht). Het relevante uitzicht zou bij zo’n interpretatie bovendien afhankelijk kunnen worden gemaakt van de vorm van een dakterras of ander werk. Ter bepaling van het uitzicht als bedoeld in artikel 5:50 lid 1 BW dient daarom ook het schuine uitzicht op het erf in aanmerking te worden genomen. Zie in deze zin ook Hof Arnhem 9 oktober 2001, KG 2001, 268.
4.8.
Nu vaststaat dat het dakterras binnen de twee meter grens uitzicht geeft op het erf van [eiser] wanneer men schuin, langs het ondoorzichtige scherm, naar zijn erf kijkt, is het dakterras volgens de constructie die [gedaagden] voorstaan (met slechts een ondoorzichtig scherm op het dakterras aan de korte zijde) op grond van artikel 5:50 BW niet toegestaan. De vordering van [eiser] zal worden toegewezen als na te melden.
4.9.
Voor een verder strekkend verbod bestaat geen grond. [eiser] hebben onvoldoende concreet uiteengezet op welke wijze, hoe lang en hoeveel zonlicht het dakterras zal wegnemen. Zij hebben ook niet goed toegelicht hoe hun uitzicht wordt belemmerd, gegeven het feit dat naast het pand van [gedaagden] aan de [adres] een uitbouw is gerealiseerd van zes meter hoog. Dat het dakterras volgens de door [gedaagden] voorgenomen constructie om de genoemde redenen onrechtmatig hinder veroorzaakt is onvoldoende aannemelijk gemaakt.
4.10.
[gedaagden] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 101,11
- griffierecht 287,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.204,11

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verbiedt [gedaagden] een dakterras te realiseren aan de achterzijde van de woning aan de [adres] te Tholen op een afstand van minder dan twee meter van de erfgrens van het perceel aan de [adres] te Tholen volgens de constructie die zij voorstaan;
5.2.
veroordeelt [gedaagden] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoen, tot een maximum van € 15.000,00 is bereikt;
5.3.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.204,11;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Louwerse en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2017. [1]

Voetnoten

1.mp