ECLI:NL:RBAMS:2019:2302

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 april 2019
Publicatiedatum
29 maart 2019
Zaaknummer
AMS 18/5382
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor aanleg in- en uitrit en parkeerplaatsen in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft eiser een aanvraag ingediend voor het aanleggen van een in- en uitrit bij zijn woning in Amsterdam, met als doel twee parkeerplaatsen in zijn tuin te realiseren. De rechtbank heeft op 1 april 2019 geoordeeld dat de aanvraag niet kon worden goedgekeurd, omdat niet voldaan was aan de voorwaarden van het bestemmingsplan ‘Museumkwartier en Valeriusbuurt’. De rechtbank concludeerde dat er geen in- en uitrit beschikbaar was voor het ontsluiten van de parkeerplaatsen, wat een vereiste is volgens artikel 25, onder a sub 8, van het bestemmingsplan. Eiser had eerder al een omgevingsvergunning aangevraagd, die was geweigerd, en de rechtbank oordeelde dat de redenen voor deze weigering ook nu van toepassing waren. Eiser deed een beroep op het gelijkheidsbeginsel, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat er geen sprake was van een planologisch wenselijke situatie als het parkeren op eigen terrein zou worden toegestaan. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat verweerder een dwangsom had verbeurd wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar van eiser, en veroordeelde verweerder tot betaling van deze dwangsom van € 100,-. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, maar de rechtbank droeg verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/5382

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 april 2019 in de zaak tussen

[naam eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. S.H. van Santen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. C.M. Delstra).

Procesverloop

Bij besluit van 7 maart 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de vergunningsaanvraag van eiser afgewezen.
Bij besluit van 14 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit in stand gelaten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2019.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser wil twee parkeerplaatsen maken in zijn tuin op het adres [adres] . Hij heeft de van oudsher aanwezige poort vervangen door een constructie voor het in- en uitrijden met een auto. Nu heeft hij nog een omgevingsvergunning nodig. Bovendien moet het parkeervak voor de poort worden vervangen door een in- en uitrit. Eerder is op 10 juni 2016 al een omgevingsvergunning aangevraagd. Verweerder heeft die vergunning toen geweigerd en heeft die weigering na bezwaar gehandhaafd. Parkeren in de tuin is in strijd met het bestemmingsplan ‘Museumkwartier en Valeriusbuurt’ (het bestemmingsplan). Wel staan in het bestemmingsplan regels voor afwijking van de bestemming. Eén van de voorwaarden luidt dat een in- en uitrit beschikbaar is.
2. Op 22 november 2017 heeft eiser een aanvraag ingediend voor het aanleggen van een in- en uitrit. Daarmee wil hij ten eerste de parkeerplaatsen in zijn tuin bereikbaar maken en ten tweede voldoen aan de voorwaarden voor afwijking van het bestemmingsplan. Verweerder heeft zijn aanvraag dan ook tevens opgevat als een aanvraag van een omgevingsvergunning voor gebruik van het perceel in strijd met het bestemmingsplan. Op de zitting waren partijen het er over eens dat de aanvraag inderdaad in die zin moet worden opgevat.
3. Verweerder heeft de omgevingsvergunning opnieuw geweigerd. Verweerder wenst niet af te wijken van de bestemming. Ten eerste is geen in- en uitrit beschikbaar en ten tweede was het bij de eerste publicatie van het ontwerpbestemmingsplan fysiek niet mogelijk om op eigen terrein te parkeren. De bezwaarschriftencommissie heeft vervolgens aangegeven dat de redenen om de eerdere aanvraag af te wijzen ook nu van toepassing zijn. Het enige verschil is dat nu ook een in- en uitrit is aangevraagd. Verweerder heeft dat advies overgenomen.
Wettelijke bepalingen
4. Voor de bepalingen die van toepassing zijn in deze zaak verwijst de rechtbank naar de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
De inhoudelijke beoordeling van het geschil
5. Eiser zegt dat hij begaan is met het klimaat. Op de zitting is besproken dat eiser voor zijn elektrische auto twee parkeerplaatsen op eigen terrein wil realiseren. Eiser wil zijn auto klimaatneutraal kunnen opladen door gebruik te maken van de energie die wordt opgewekt door de zonnepanelen op zijn dak. Op de zitting zijn de foto’s van eiser bekeken van de situatie bij zijn woning. De eerdere aanvraag is afgewezen omdat deze alleen de aanleg van een parkeervoorziening op eigen terrein omvatte en niet het verkrijgen van een in- en uitrit. Eiser doet een beroep op artikel 25, onder a sub 8, van het bestemmingsplan. Volgens eiser voldoet hij aan alle drie de voorwaarden zoals genoemd in dit artikel.
6. De rechtbank oordeelt als volgt. Het bestemmingsplan laat parkeren in de tuin niet toe. Artikel 25, onder a sub 8, van het bestemmingsplan maakt hierop een uitzondering als aan alle drie de daar vermelde voorwaarden is voldaan. De derde voorwaarde luidt dat “een in- en uitrit beschikbaar is voor het ontsluiten van de parkeerplaatsen”. Daaraan is niet voldaan. Er is geen in- en uitrit aanwezig en deze is ook nooit aanwezig geweest. Voor de tuin bevinden zich parkeervakken en de trottoirband is er niet verlaagd. In dat opzicht volgt de rechtbank dan ook het advies van de bezwaarschriftencommissie van 31 januari 2017 dat door de bezwaarschriftencommissie in haar advies van 8 augustus 2018 is geciteerd en overgenomen. De rechtbank oordeelt daarom dat de uitzondering van artikel 25, onder a sub 8, van het bestemmingsplan niet van toepassing is.
7. De rechtbank laat in het midden of eiser heeft aangetoond dat, ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerpbestemmingsplan, het fysiek mogelijk was om op eigen terrein te parkeren. Dat is de eerste voorwaarde van artikel 25, onder a sub 8, van het bestemmingsplan. Omdat eiser niet aan de derde voorwaarde voldoet, is de bepaling hoe dan ook niet van toepassing.

Buitenplanse afwijkingsmogelijkheid

8. Eiser voert verder aan dat verweerder toepassing had moeten geven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 4, negende lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Eiser benadrukt dat door het realiseren van twee parkeerplaatsen op eigen terrein de parkeerdruk afneemt. Er vervalt slechts één openbare parkeerplaats door het realiseren van de in- en uitrit. Daarnaast doen de plannen van eiser geen afbreuk aan de open uitstraling van zijn tuin. De parkeerplaatsen zijn vanaf de straat niet zichtbaar.
9. De rechtbank overweegt allereerst dat de beslissing om mee te werken aan gebruik in strijd met het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheden van verweerder. Verweerder heeft bij de afweging of hij daaraan meewerkt een zekere beoordelingsruimte. De uiteindelijke keuze van verweerder toetst de rechtbank terughoudend. Dit betekent dat de rechtbank in deze procedure alleen kan en zal beoordelen of verweerder ‘in redelijkheid’ heeft kunnen weigeren in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen. Daarbij zal de rechtbank de zorgvuldigheid en de motivering van het bestreden besluit beoordelen.
10. De rechtbank stelt vast dat in het advies van de bezwaarschriftencommissie van 8 augustus 2018 bij het bestreden besluit, het advies van de vorige bezwaarschriftencommissie is geciteerd en overgenomen. Hierin staat dat onder andere dat ‘
In de toelichting op het bestemmingsplan is vastgelegd dat het groene karakter van de binnentuinen dient te worden beschermd en te worden behouden van nieuwe bebouwing en blik. De tuinen van de (gesloten) bouwblokken zijn belangrijk voor het woon- en leefklimaat’. De rechtbank oordeelt dat verweerder, gelet op dit advies, zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake is van een planologisch wenselijke situatie als het parkeren op eigen terrein zou worden toegestaan.
Gelijkheidsbeginsel
11. Eiser doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Eiser voert aan dat er meerdere percelen ( [straat 1] en [straat 2] ) zijn waar volgens het bestemmingsplan niet geparkeerd mag worden. Daar wordt volgens eiser wel op eigen terrein geparkeerd zonder dat verweerder er iets aan doet. Daarnaast heeft eiser nog een aantal adressen (Viottastraat 29 , [straat 4] , [straat 5] en de [straat 6] ) genoemd in de omgeving van zijn woning, waarbij het volgens eiser ook gaat om illegale parkeervoorzieningen op eigen terrein.
12. Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij geen van de adressen sprake is van een gelijk geval. Op de eerste twee adressen is parkeren volgens verweerder toegestaan in het bestemmingsplan. Op de andere adressen zal verweerder handhavend optreden als blijkt dat er illegaal wordt geparkeerd.
13. De rechtbank oordeelt als volgt. Het gelijkheidsbeginsel vereist, kort gezegd, dat vergelijkbare situaties niet verschillend worden behandeld, tenzij een dergelijke behandeling objectief gezien gerechtvaardigd is. [1] Gezien de terzake gegeven toelichting van verweerder op zitting staat voor de rechtbank voldoende vast dat het bestemmingsplan parkeren in de [straat 1] en [straat 2] toestaat. Verweerder heeft op de zitting verder toegelicht dat de andere adressen in onderzoek zullen worden gegeven aan de afdeling handhaving van de gemeente. Als blijkt dat er sprake is van een illegale parkeersituatie zal er worden gehandhaafd. Gelet op het voorgaande kan het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slagen.
Dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar
14. Eiser voert tot slot aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat er geen dwangsom zou zijn verbeurd. Eiser doet een beroep op artikel 4:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en verzoekt de rechtbank om de dwangsom vast te stellen.
15. De rechtbank oordeelt als volgt. Verweerder heeft op de zitting erkend dat hij ten onrechte geen dwangsom heeft vastgesteld. De rechtbank zal de schending van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb op grond van artikel 6:22 van de Awb passeren. De rechtbank ziet in deze schending wel aanleiding om verweerder te veroordelen tot vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht.
16. Eiser heeft op 20 maart 2018 bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning. Uiterlijk na twaalf weken, op 11 juli 2018, had verweerder een beslissing op het bezwaarschrift van eiser moeten nemen. Omdat verweerder heeft verzuimd om de beslissing tijdig te nemen, heeft eiser bij brief van 26 juli 2018 verweerder in gebreke gesteld. Dit betekent dat verweerder gelet op artikel 4:17, derde lid, van de Awb uiterlijk 9 augustus 2018 een besluit kon nemen zonder een dwangsom te verbeuren. Het bestreden besluit is genomen op 14 augustus 2018, zodat vaststaat dat verweerder een dwangsom heeft verbeurd.
17. De rechtbank zal de hoogte van de verbeurde dwangsom vaststellen. Zij heeft die mogelijkheid op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, en artikel 4:19, eerste lid, van de Awb. [2] De door verweerder verbeurde dwangsom bedraagt op grond van artikel 4:17, tweede lid, van de Awb € 100,- (vijf dagen x € 20,-).
Conclusie
18. Het beroep is ongegrond.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- stelt vast dat verweerder aan eiser een dwangsom verschuldigd is van € 100,-;
- veroordeelt verweerder tot het betalen daarvan aan eiser;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.L. Bolkestein, voorzitter, mr. A.C. Loman en mr. C.F. de Lemos Benvindo, leden, in aanwezigheid van mr. S.E. Berghout, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 april 2019.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht:

Artikel 4:17 van de Awb (ten tijde van ontvangst ingebrekestelling 26 juli 2018):
1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 20 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30 per dag en de overige dagen € 40 per dag.
3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
4. Indien de aanvraag elektronisch kon worden gedaan, is artikel 4:3a van overeenkomstige toepassing op de ingebrekestelling.
5. Beroep tegen het niet tijdig geven van de beschikking schort de dwangsom niet op.
6. Geen dwangsom is verschuldigd indien:
a. het bestuursorgaan onredelijk laat in gebreke is gesteld,
b. de aanvrager geen belanghebbende is, of
c. de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.
7. Indien er meer dan één aanvrager is, is de dwangsom aan ieder van de aanvragers voor een gelijk deel verschuldigd.
Artikel 4:19 van de Awb:
1. Het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de beschikking op de aanvraag heeft mede betrekking op een beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom, voorzover de belanghebbende deze beschikking betwist.
2. De bestuursrechter kan de beslissing op het beroep of hoger beroep inzake de beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom echter verwijzen naar een ander orgaan, indien behandeling door dit orgaan gewenst is.
3. In beroep of hoger beroep legt de belanghebbende zo mogelijk een afschrift over van de beschikking die hij betwist.
4. Het eerste tot en met het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een verzoek om voorlopige voorziening.
Artikel 6:2 van de Awb:
Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep worden met een besluit gelijkgesteld:
a. de schriftelijke weigering een besluit te nemen, en
b. het niet tijdig nemen van een besluit.
Artikel 6:22 van de Awb:
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:

Op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
In artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo is - voor zover hier van belang - bepaald dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.

Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht:

In artikel 4, negende lid, van bijlage II bij het Bor is bepaald dat voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a onder 2, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
- het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen.

Relevante artikelen uit het bestemmingsplan ‘Museumkwartier en Valeriusbuurt’:

Op basis van het bestemmingsplan rust op de locatie [adres] te Amsterdam de bestemming ‘Gemengd-1’. Op grond van artikel 5.1, onder a, van de regels van het bestemmingsplan zijn de voor ‘Gemengd-1’ aangewezen gronden bestemd voor wonen en short-stay, uitsluitend in de tweede bouwlaag en hoger en ter plaatse van de aanduiding 'wonen' tevens in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder.
Op grond van artikel 19.1 van het bestemmingsplan zijn de voor wonen aangewezen gronden bestemd voor: a. wonen en short-stay (…); e. parkeervoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' op maaiveld en binnen bebouwing (…);.
In artikel 25 van het bestemmingsplan zijn de algemene afwijkingsregels opgenomen.
Onder a sub 8 van artikel 25 staat dat:
Indien niet met toepassing van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, is het dagelijks bestuur bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c, van de Wet ruimtelijke ordening een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van de desbetreffende bepalingen van dit bestemmingsplan, ten behoeve van:
het gebruik van gronden en/of gebouwen ten behoeve van parkeren, mits:
  • aangetoond kan worden dat, ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerp bestemmingsplan Museumkwartier en Valeriusbuurt, het fysiek mogelijk was om op eigen terrein te parkeren;
  • voor het aantal auto's dat op eigen terrein geparkeerd wordt geen parkeervergunning verleend is en/of een eventueel verleende parkeervergunning voor het openbaar gebied wordt ingetrokken;
  • een in- en uitrit beschikbaar is voor het ontsluiten van de parkeerplaatsen.
a. Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit artikel kan worden verleend, mits de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3770.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ0722.