ECLI:NL:RBAMS:2019:2286

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
28 maart 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5500
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Ziektewetuitkering en de rol van de verzekeringsarts bezwaar en beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een medewerkster uit Amstelveen, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had een Ziektewetuitkering aangevraagd, maar het UWV had deze aanvraag geweigerd op basis van een beoordeling door een verzekeringsarts. Eiseres was van mening dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie had moeten opvragen bij haar orthomoleculair arts, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts van zijn eigen deskundigheid mocht uitgaan. De rechtbank benadrukte dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet verplicht is om aanvullende informatie op te vragen, tenzij er specifieke redenen zijn om dit te doen. Eiseres had geen nieuwe medische gegevens ingebracht die de rechtbank deden twijfelen aan de beoordeling van de verzekeringsarts. De rechtbank concludeerde dat het UWV de Ziektewetuitkering terecht had geweigerd en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/5500

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 april 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amstelveen, eiseres

(gemachtigde: mr. P.A.J. van Putten),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: P.A. Haakman).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [bedrijf] , te Amsterdam. [bedrijf] heeft te kennen gegeven alleen de uitspraak te willen ontvangen. [eiseres] heeft geen toestemming gegeven voor het toezenden van stukken die medische gegevens bevatten aan [bedrijf] .

Procesverloop

Op 16 februari 2018 heeft het UWV [eiseres] een uitkering op grond van de Ziektewet geweigerd.
Op 3 augustus 2018 heeft het UWV het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard.
[eiseres] heeft hiertegen beroep ingesteld. Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op de zitting van 14 maart 2019. [eiseres] en het UWV hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Geen toestemming voor het delen van medische gegevens
1. [eiseres] heeft geen toestemming gegeven om medische gegevens te delen met haar ex-werkgever. De rechtbank zal in deze uitspraak de medische stukken daarom niet inhoudelijk weergeven en de medische klachten van [eiseres] alleen in algemene zin benoemen.
Wat aan deze procedure voorafging
2. Op 17 maart 2015 heeft [eiseres] zich ziek gemeld. Op dat moment was zij werkzaam als medewerkster secretariaat voor 20 uur per week. Na afloop van de wachttijd van 104 weken heeft zij een aanvraag gedaan voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
3. Het UWV heeft [eiseres] aanvraag afgewezen, omdat uit het oordeel van de verzekeringsarts en de arbeidskundige is gebleken dat [eiseres] minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
4. [eiseres] heeft vervolgens een uitkering op grond van de Werkloosheidswet aangevraagd, omdat zij intussen geen werk meer had. Het UWV heeft deze uitkering op 12 december 2017 aan haar toegekend.
Deze procedure
5. [eiseres] heeft zich op 5 januari 2018 vanuit de Werkloosheidswet opnieuw ziek gemeld. In het primaire besluit heeft het UWV aan [eiseres] medegedeeld dat zij geen uitkering op grond van de Ziektewet krijgt, omdat zij geschikt is voor de functies die in het kader van de eerdere WIA-beoordeling geselecteerd waren (de geduide functies).
6. Naar aanleiding van [eiseres] bezwaar heeft het UWV [eiseres] laten onderzoeken door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Hij schrijft dat de geduide functies nog steeds passend zijn. Bij het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van [eiseres] daarom ongegrond verklaard.
De vraag die de rechtbank moet beoordelen
7. De vraag in deze procedure is of het UWV terecht de Ziektewet-uitkering geweigerd heeft.
Beoordelingskader
8. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad) komt een bijzondere waarde toe aan het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, als dit rapport op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, geen inconsistenties bevat en concludent (logisch) is. Het gevolg van die bijzondere waarde van dit rapport is dat het UWV zijn besluiten over de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene in principe op dit soort rapporten mag baseren. Een betrokkene kan echter proberen aan te tonen dat zo’n rapport niet zorgvuldig tot stand is gekomen, inconsistenties bevat, niet concludent is, of een onjuiste beoordeling bevat. Om aannemelijk te maken dat de beoordeling onjuist is, is in beginsel echter wel een rapportage van een arts noodzakelijk.
Beoordeling door de rechtbank
9. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft [eiseres] gezien op een hoorzitting en heeft haar medisch onderzocht. Daarnaast heeft hij kennisgenomen van het dossier. In het rapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep duidelijk opgeschreven hoe hij zijn onderzoek heeft gedaan en welke informatie hij heeft bestudeerd. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiermee aan de daaraan te stellen zorgvuldigheidseisen.
10. [eiseres] vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie had moeten opvragen bij haar orthomoleculair arts. Het UWV vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet verplicht was deze informatie op te vragen. Op de zitting heeft de gemachtigde van het UWV toegelicht dat meegewogen is dat de orthomoleculair arts een arts uit het alternatieve circuit is, maar dat dit niet de belangrijkste reden is dat er geen informatie bij de orthomoleculair arts is opgevraagd. De belangrijkste reden is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep al voldoende informatie had om de belastbaarheid van [eiseres] vast te kunnen stellen.
11. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inderdaad van zijn eigen deskundigheid mocht uitgaan. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep is niet verplicht om medische informatie op te vragen dan wel om advies in te winnen, indien daartoe geen aanleiding wordt gezien. Raadpleging van de behandelend sector is aangewezen in die gevallen waarin al een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid, of indien een iemand stelt dat de behandelende sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over zijn beperkingen. [1] [eiseres] heeft niets aangedragen waaruit blijkt dat een van beide situaties zich hier voordoet. Bovendien had zij zelf informatie van de orthomoleculair arts kunnen inbrengen.
12. [eiseres] heeft geen nieuwe medische gegevens ingebracht die de rechtbank aanleiding geven voor twijfel aan de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het UWV mocht zich dus op de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep baseren en heeft de beperkingen van [eiseres] daarmee juist vastgesteld. De rechtbank ziet daarom ook geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. [eiseres] krijgt dus geen gelijk.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.L. Bolkestein, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Pijpers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 april 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 maart 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV8337.