ECLI:NL:RBAMS:2019:2211

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2019
Publicatiedatum
26 maart 2019
Zaaknummer
13/752131-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel van Portugal

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 maart 2019 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Portugal op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 17 januari 2019. De opgeëiste persoon, geboren in Portugal in 1981 en gedetineerd in Nederland, werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met minderjarigen en had een vrijheidsstraf van zes jaar opgelegd gekregen door het Portugese gerecht. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 7 maart 2019, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman, die stelde dat het overleveringsverzoek onvolledig was vanwege het ontbreken van Nederlandse vertalingen van de stukken, verworpen. De rechtbank oordeelde dat het ontbreken van Nederlandse vertalingen niet leidde tot een onvolledig dossier, aangezien Engelse vertalingen aanwezig waren. Bovendien werd vastgesteld dat het vonnis dat ten grondslag lag aan het EAB onherroepelijk was geworden, waardoor de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet niet van toepassing was.

De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Portugal beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reëel gevaar was voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon. Gezien het voorgaande heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan Portugal toegestaan, zodat hij zijn vrijheidsstraf daar kan ondergaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/752131-18
RK nummer: 19/410
Datum uitspraak: 21 maart 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 januari 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 31 oktober 2018 door
the Braga District Judicial Court – Central Criminal Judgment of Guimarães – J1(Portugal) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Portugal) op [geboortedag] 1981,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 7 maart 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. V.J.M. Janszen, advocaat te Haarlem en door een tolk in de Portugese taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Portugese nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
Final Judgmentvan 3 maart 2014 (Process 56/09.0TACBC). Uit de e-mail van 22 februari 2019 van de Portugese justitiële autoriteit volgt dat de procedure heeft plaatsgevonden in
the Judicial Court of Cabeceiras de Basto.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zes jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis van 3 maart 2014 heeft geleid.
Uit de aanvullende e-mail van 22 februari 2019 van de Portugese justitiële autoriteit volgt dat het vonnis onherroepelijk is geworden op 3 maart 2014, nadat het hoger beroep van de opgeëiste persoon is afgewezen als ongegrond. Uit de e-mail van 4 maart 2019 van de Portugese justitiële autoriteit en de verklaring van de opgeëiste persoon op zitting volgt dat hij ook in persoon aanwezig is geweest bij de behandeling van het hoger beroep. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet van toepassing.
De raadsman voert aan dat het overleveringsverzoek onvolledig is omdat de stukken niet naar het Nederlands zijn vertaald. Daarnaast hebben de Portugese justitiële autoriteiten verzwegen dat er nog een procedure met betrekking tot deze zaak loopt, waardoor het vonnis niet onherroepelijk is. Hiertoe legt de raadsman een onvertaalde
Certidãovan 15 maart 2017 over.
Gelet hierop moet de overlevering worden geweigerd, aldus de raadsman.
Met de officier van justitie overweegt de rechtbank dat het ontbreken van een Nederlandse vertaling van de stukken niet kan leiden tot weigering van de overlevering. De Nederlandse autoriteiten hebben bij het Kaderbesluit EAB aangegeven ook Engels als officiële taal aan te merken, waarin stukken in overleveringszaken mogen worden aangeleverd. Derhalve kan niet van een onvolledig dossier worden gesproken wanneer er geen Nederlandse vertalingen maar wel Engelse vertalingen in het dossier zitten zoals hier het geval is. Voorts constateert de rechtbank met de officier van justitie dat uit de e-mail van 22 februari 2019 van de Portugese justitiële autoriteiten volgt dat het vonnis dat ten grondslag ligt aan het overleveringsverzoek op 3 maart 2014 onherroepelijk is geworden, nadat het hoger beroep ongegrond is verklaard. Het door de raadsman op zitting overgelegde stuk biedt geen aanknopingspunten voor de conclusie dat het voornoemde vonnis niet (langer) onherroepelijk is. Bovendien ziet de rechtbank geen enkel aanknopingspunt voor de stelling van de raadsman dat de Portugese justitiële autoriteiten informatie hebben achtergehouden in het kader van het verzoek tot overlevering. De verweren van de raadsman worden verworpen.

4.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd
poging tot het met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam

5.Detentieomstandigheden

De rechtbank heeft op basis van het rapport van
de European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) over Portugal van 27 januari 2018 en de reactie van de Portugese autoriteiten op de bevindingen van het CPT van 27 februari 2018 een algemeen gevaar op onmenselijke of vernederende behandeling van gedetineerden in de detentie-instellingen in Lissabon, Caxias en Setúbal aangenomen (zie de tussenuitspraak van de rechtbank van 26 juli 2018 in een andere overleveringszaak, ECLI:NL:RBAMS:2018:5426).
De rechtbank heeft in de hiervoor genoemde tussenuitspraak verder geoordeeld dat met de bij verklaring van 18 oktober 2017 door de Portugese justitiële autoriteiten verstrekte waarborgen met betrekking tot de detentie-instelling in Lissabon het algemeen bestaande reëel gevaar op onmenselijke of vernederende behandeling aldaar voor de opgeëiste persoon was weggenomen. De rechtbank stelt vast dat deze verklaring in de onderhavige zaak aan de stukken is toegevoegd en dat deze waarborgen ook voor de opgeëiste persoon in de onderhavige zaak gelden.
Ten aanzien van Caxias en Setúbal heeft de rechtbank in dezelfde tussenuitspraak de Portugese justitiële autoriteiten aanvullende vragen gesteld. Hierop heeft de
Director General(
Deputy general prosecutor) van het
Directorate-General for Reintegration and Prison Servicesbij brief van 14 augustus 2018 in antwoord op deze aanvullende vragen onder meer medegedeeld:
(…)
In any case, it must be said that, with regard to the likelihood of extradited persons entering our Prison Facilities in Caixas and Setúbal in future, the question is moot, for various reasons: relative to PF Setúbal, because we do not transfer extradited persons from the Lisbon area to
this facility, and relative to CF Caxias, the housing space is being renovated so we do not transfer extradited persons to this facility either.
De rechtbank heeft vervolgens geconcludeerd dat met voornoemde toezeggingen het in het algemeen bestaande reële gevaar dat gedetineerden in de detentie-instellingen in Caixas en Setúbal onmenselijk of vernederend zullen worden behandeld, voor de opgeëiste persoon was weggenomen. De rechtbank stelt vast dat ook deze brief in de onderhavige zaak aan de stukken is toegevoegd en dat deze toezeggingen ook voor de opgeëiste persoon in de onderhavige zaak gelden.
Gezien het voorgaande vormen de detentieomstandigheden in Portugal, in het licht van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, geen beletsel voor het toestaan van de overlevering van de opgeëiste persoon.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45 en 245 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Braga District Judicial Court – Central Criminal Judgment of Guimarães – J1(Portugal) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en M.J. Alink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 21 maart 2019.
De jongste rechter is buiten staat de uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.