ECLI:NL:RBAMS:2019:2197

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 maart 2019
Publicatiedatum
25 maart 2019
Zaaknummer
17/5418
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van recht bij Wob-verzoek inzake parkeerbelasting en naheffingsaanslagen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser uit Gouda en de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. D. de Vries. De zaak betreft een beroep tegen een besluit van de gemeente waarin het bezwaar van de eiser tegen een eerder besluit kennelijk niet-ontvankelijk werd verklaard. De eiser had op 4 januari 2017 een Wob-verzoek ingediend om informatie te verkrijgen over parkeerautomaten en naheffingsaanslagen die betrekking hadden op zijn kenteken in de periode november/december 2016. De gemeente weigerde echter om bepaalde informatie te verstrekken, met als argument dat deze informatie niet beschikbaar was of dat het verzoek misbruik van recht inhield.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het Wob-verzoek van eiser verband hield met twee naheffingsaanslagen voor het niet betalen van parkeerbelasting. De rechtbank oordeelde dat de gemachtigde van eiser, die het Wob-verzoek indiende, misbruik maakte van de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen, omdat het verzoek niet gericht was op het verkrijgen van informatie, maar op het aanvechten van de naheffingsaanslagen. De rechtbank concludeerde dat de gemachtigde van eiser de Wob heeft gebruikt om de overheid te frustreren, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep.

De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/5418

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 maart 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te Gouda, eiser

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en

[verweerder] , verweerder

(gemachtigde: mr. D. de Vries).

Proces verloop

Bij besluit van 24 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder op het verzoek van eiser van 4 januari 2017 informatie verstrekt.
Bij besluit van 2 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eiser daartegen gemaakte bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hierop heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2019. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Relevante feiten
1.1.
De inspecteur van Belastingen van de gemeente Amsterdam heeft op 4 januari 2017 van de gemachtigde van eiser een verzoek op grond van artikel 3 van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) (hierna: het Wob-verzoek) ontvangen.
1.2.
Eiser verzoekt verweerder om de navolgende documenten, die betrekking hebben op bestuurlijke aangelegenheden, openbaar te maken voor eenieder:
Alle documenten, in de ruimste zin des woords, zoals bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wob, derhalve hieronder uitdrukkelijk begrepen e-mailberichten en elektronische bestanden alsmede interne en interbestuurlijke correspondentie, besluiten, beslissingen tot feitelijk handelen, opdrachtverleningen, rapporten, adviezen, notulen van overleggen, correspondentie met externe partijen, etcetera, welke zien op:
- de plaatsing van de parkeerautomaten, gelegen op of aan [plein] te Amsterdam, althans uitsluitend ten aanzien van de automaten die daar aanwezig zijn of zijn geweest in de periode november/december 2016;
- alle documenten die zien op de parkeerautomaten op of aan [plein] te Amsterdam, althans uitsluitend ten aanzien van de automaten die daar aanwezig zijn of zijn geweest in de periode november/december 2016, waaruit blijkt hoe de tijdsregistratie van middels deze automaten aangekochte parkeerrechten en betaalde parkeerbelasting plaatsvindt en hoe wordt gewaarborgd dat deze tijdsregistratie gelijk loopt met de systemen die bij controle en handhaving worden gebruikt, alsook, indien aanwezig, enig bewijs dat deze systemen volgens daartoe geldende internationale normen en standaarden zijn gekalibreerd c.q. geijkt;
- alle registraties van het kenteken [nummer] in uw systemen, hieronder (niet limitatief) begrepen de systemen die zien op handhaving, naheffing, naheffingsaanslagen, al dan niet geregistreerde parkeerrechten en verschuldigde en/of betaalde parkeerbelastingen, ten aanzien van de periode november/december 2016, alsook alle documenten die rechtsstreeks met deze registraties verband houden, zoals betaalstransacties die verband houden met de betaling van parkeerbelastingen/parkeerrechten;
- alle foto’s en/of videobeelden, in hun oorspronkelijke vorm waarop het kenteken [nummer] voorkomt, alsook alle metadata behorend bij de vastlegging, voor zoveel dit beeldmateriaal, bijvoorbeeld in het kader van controle en/of handhaving, is vastgelegd in de periode november/december 2016;
- indien het kenteken [nummer] bij controle- en/of handhaving- en/of naheffingshandelingen is betrokken in de periode november/december 2016: alle documenten waaruit blijkt dat de daarbij betrokken ambtenaren en/of verbalisanten daartoe bevoegd en/of beëdigd en/of gemandateerd waren, waaruit blijkt dat zij competent, opgeleid en ter zake kundig zijn ten aanzien van deze funtie en/of rol, en waaruit blijkt in hoeverre de gemeente hun integriteit en functioneren heeft vastgesteld dan wel heeft beoordeeld sedert zij werkzaamheden verrichten voor de gemeente Amsterdam of voor diensten, instellingen en/of bedrijven die onder de verantwoordelijkheid of in opdracht van de gemeente Amsterdam opereren en/of hebben geopereerd;
- indien het kenteken [nummer] bij handhaving- casu quo naheffingshandelingen is betrokken in de periode november/december 2016: alle documenten die zien op de apparatuur en systemen gebruikt bij deze handelingen, waaruit blijkt dat de tijdsregistratie van al deze betrokken systemen met elkaar gelijk loopt, bijvoorbeeld door gebruik van een centrale tijdsbron, alsook, indien aanwezig, enig bewijs dat deze systemen volgens daartoe geldende internationale normen en standaarden zijn gekalibreerd c.q. geijkt.
Eiser merkt daarbij op dat het geen verzoek om op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) betreft.
1.3.
De inspecteur van Belastingen heeft het Wob-verzoek op 18 januari 2017 doorgezonden aan de gemeente Amsterdam. Op 29 januari 2017 heeft gemachtigde van eiser het verzoek aangevuld met dien verstande dat waar in het Wob-verzoek is verzocht om documenten ten aanzien van [plein] ook wordt bedoeld ten aanzien van de [straat] .
1.4.
Verweerder heeft zich in het primaire besluit op het volgende standpunt gesteld:
- verweerder beschikt niet over documenten betreffende de tijdsregistratie, kalibratie en/of ijking van de parkeerautomaten en de controleapparatuur, aangezien deze bij een private partij berusten. Aan eiser wordt wel een overzicht van de locatie van de parkeerautomaten verstrekt;
- het is verweerder op grond van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen verboden informatie met betrekking tot alle registraties van het kenteken [nummer] te openbaren nu eisers verzoek ziet op parkeerbelastinggegevens. Aan eiser worden wel foto’s verstrekt van het moment van de controles;
- documenten betreffende de bevoegdheid van de betrokken ambtenaren bij de controle en handhaving van de parkeerrechten en het opleggen van de naheffingsaanslag, bestaan niet. De controleurs zijn ingewerkt maar er zijn geen documenten die specifiek zien op scholing en bekwaamheid van medewerkers. De Verordening Parkeerbelastingen waarin de tarieven, locaties en vergunningengebieden van parkeerbelasting zijn opgenomen, is gepubliceerd en dus reeds voor eenieder openbaar;
- ten aanzien van de bevoegdheid voor de heffing en invordering van parkeerbelastingen, stelt verweerder zich op het standpunt dat in het benoeming- en aanwijzingsbesluit van de gemeente Amsterdam de directeur, de senior inspecteur en de inspecteur van Belastingen en de directeur van Parkeren aangewezen zijn als heffingsambtenaar als bedoeld in artikel 231, tweed lid, b en c van deGemeentewet. De controle is uitgevoerd door parkeerhandhavers die zijn aangesteld in de functie van parkeercontroleur. Aan eiser worden de aanstellingsbrieven van deze controleurs, met doorhaling van hun persoonsgegevens, verstrekt.
2. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser, dan wel zijn gemachtigde, misbruik van recht maakt. Daartoe worden de volgende argumenten aangevoerd. De gemachtigde van eiser heeft de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is gegeven, zodanig dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw. Voorts heeft de gemachtigde gebruik gemaakt van zeer algemeen geformuleerde machtigingen en is het Wob-verzoek dusdanig vaag geformuleerd dat het niet mogelijk is om er volledig en adequaat op te reageren. De gemachtigde van eiser heeft misbruik gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. Deze handelwijze moet aan eiser worden toegerekend.
3. Eiser heeft het bestreden besluit gemotiveerd bestreden en hij betoogt onder meer dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat misbruik is gemaakt van de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen en bezwaar in te stellen.
Beoordeling van het beroep door de rechtbank
4.1.
Artikel 13, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW) luidt: "Degene aan wie een bevoegdheid toekomt, kan haar niet inroepen, voor zover hij haar misbruikt."
Het tweede lid luidt: "Een bevoegdheid kan onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen."
Artikel 15, van Boek 3 van het BW luidt: "[Artikel 13 vindt] buiten het vermogensrecht toepassing, voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet."
4.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) kan op grond van artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het BW, de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst, en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw [1] .
4.3.
De Afdeling heeft eveneens overwogen dat artikel 3, derde lid, van de Wob, op grond waarvan de indiener van een Wob-verzoek geen belang bij zijn verzoek hoeft te stellen, onverlet laat dat de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek met een bepaald doel is toegekend, namelijk dat in beginsel een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie. Nu misbruik van recht zich kan voordoen indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, kan het doel van een Wob-verzoek relevant zijn om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonden [2] .
4.4.
De rechtbank stelt vast dat het Wob-verzoek van eiser verband houdt met twee aan eiser opgelegde naheffingsaanslagen parkeerbelasting voor het kenteken [nummer] in verband met geen of te weinig parkeerbelasting betalen op 30 november 2016 op [plein] en op 20 december 2016 op de [straat] te Amsterdam. De gemachtigde van eiser heeft vlak na het indienen van het Wob-verzoek namens eiser bezwaarschriften ingediend tegen de naheffingsaanslagen.
4.5.
In het verzoek op grond van de Wob wordt gevraagd om documenten die allemaal te maken hebben met de (rechtmatigheid van de) naheffingsaanslagen en de vermeende overtredingen die daaraan ten grondslag liggen. In artikel 7:4, tweede lid van de Awb, heeft het bestuursorgaan echter de plicht om het bezwaarschrift en alle op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen ter inzage te leggen. Op grond van het vierde lid heeft de bezwaarde recht op een afschrift van die stukken. Gelet op het feit dat de gemachtigde van eiser vaker bezwaarschriften met betrekking tot naheffingsaanslagen indient – zoals ook door verweerder ter zitting is bevestigd – moet ervan worden uitgegaan dat gemachtigde van eiser ermee bekend is dat voor het opvragen van stukken om de gronden van bezwaar betreffende een naheffingsaanslag te formuleren de Wob niet de geëigende grondslag is. De rechtbank neemt bij haar oordeel of sprake is van misbruik van de Wob in aanmerking dat informatie over naheffingsaanslagen is verzocht en het doel van het verzoek redelijkerwijs slechts gelegen kan zijn in het aanvechten van deze aanslagen. Dit geldt temeer nu een dergelijk verzoek is gedaan door een gemachtigde die blijk heeft gegeven meerdere procedures tegen naheffingsaanslagen te hebben gevoerd en dus geacht moet worden ter zake over de nodige kennis en ervaring te beschikken, zodat een dergelijk verzoek niet anders dan tegen beter weten in is gedaan. Gemachtigde van eiser heeft geen omstandigheden aangevoerd die het aanwenden van de Wob desondanks rechtvaardigen.
4.6.
De rechtbank neemt bij haar oordeel of sprake is van misbruik van de Wob verder in aanmerking dat het procesgedrag van de gemachtigde van eiser blijkt geeft van handelingen waarvan hij – gelet op zijn ervaring op het gebied van Wob-verzoeken – geweten moet hebben dat die de besluitvorming onnodig konden bemoeilijken. Het Wob-verzoek van eiser is immers dermate vaag dat het voor verweerder niet mogelijk is om er volledig en toereikend op te kunnen beslissen. Het op het verzoek te nemen besluit wordt daardoor extra en onnodig vatbaar voor discussie in bezwaar- en in beroepsprocedures. De rechtbank is van oordeel dat dergelijke vaagheid afbreuk doet aan het doel waartoe het verzoek beweerdelijk is ingediend.
4.7.
De rechtbank neemt ten slotte in aanmerking dat de gemachtigde van eiser zowel voor het Wob-verzoek als voor onderhavige bezwaar- en beroepsprocedure gebruik heeft gemaakt van zeer algemeen geformuleerde machtigingen. De machtiging van 17 oktober 2016, die bij het Wob-verzoek is ingediend, is zo ruim dat de gemachtigde daarmee bij elk bestuursorgaan en over elke bestuurlijke aangelegenheid een Wob-verzoek mag indienen en op het Wob-verzoek mag doorprocederen. Uit die machtiging noch uit enig ander stuk is af te leiden dat eisers gemachtigde het Wob-verzoek na onderling overleg heeft laten indienen. In de machtiging van 10 september 2017 die bij het indienen van het beroep is ingediend, wordt weliswaar expliciet vastgelegd dat gemachtigde – niettegenstaande de machtiging van 17 oktober 2016 – door eiser is gevolmachtigd om beroep in te stellen tegen het bestreden besluit, maar ook dat de gemachtigde is gerechtigd om (hoger) beroep in te stellen die enkel betrekking heeft op de proceskostenvergoeding en dwangsommen. In beide machtigingen is bovendien de clausule opgenomen dat gemachtigde namens eiser is gemachtigd om “
gelden in ontvangst te nemen, waaronder begrepen toegekende proceskostenvergoedingen, griffierechten en verbeurde dwangsommen, en al het nodige te doen dat gemachtigde in het belang van de zaak juist acht om deze gelden namens de belanghebbende te incasseren”. Deze wijze van rechtsbijstandverlening heeft tot gevolg dat de gemachtigde rechtstreeks is gebaat bij de veroordeling van een bestuursorgaan tot betaling van proceskostenvergoeding aan eiser.
Conclusie
5. Bovengenoemde omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, leidt de rechtbank tot de conclusie dat de gemachtigde van eiser de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen heeft gebruikt om de overheid te frustreren. Dit betekent dat hij misbruik heeft gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. Dit geldt evenzeer voor het gebruik van de bevoegdheid om beroep in te stellen, omdat dat gebruik niet los kan worden gezien van het doel waarmee hij de Wob heeft gebruikt. De handelwijze van de gemachtigde moet aan eiser worden toegerekend, aangezien de gemachtigde de betrokken handelingen voor eiser heeft verricht en eiser de gemachtigde daartoe heeft gemachtigd.
Hetgeen overigens in beroep is aangevoerd tegen het besluit van verweerder dat eiser misbruik van recht heeft gemaakt behoeft derhalve geen bespreking meer.
6. Het beroep is niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, voorzitter, en mr. P. Sloot en mr. L.Z. Achouak el Idrissi, rechters, in aanwezigheid van mr. M. Oosterhuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2019.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 14 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3306 en van 16 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:493 en 16 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1634.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:426 en herhaald in uitspraak van 16 mei 2018, ECLI:N:RVS:2018:1634.