ECLI:NL:RBAMS:2019:2099
Rechtbank Amsterdam
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Bezwaarschrift DNA-onderzoek veroordeelde in het kader van strafrechtelijke veroordeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 februari 2019 uitspraak gedaan op een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen het bepalen van haar DNA-profiel en de opname daarvan in de DNA-databank. De veroordeelde, geboren in 1998, had een taakstraf van 150 uren opgelegd gekregen voor poging tot zware mishandeling. Het bezwaarschrift werd op 4 september 2018 ingediend, binnen de wettelijke termijn van veertien dagen. De rechtbank heeft de gemachtigde raadsman en de officier van justitie in besloten raadkamer gehoord, maar de veroordeelde zelf was niet verschenen.
De raadsman voerde aan dat het misdrijf onder bijzondere omstandigheden had plaatsgevonden, namelijk dat twee meisjes verliefd waren op dezelfde jongen, en dat er nog een hoger beroep liep. De officier van justitie stelde echter dat de uitzonderingen voor DNA-afname niet van toepassing waren en dat recidive niet kon worden uitgesloten. De rechtbank oordeelde dat de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden vereist dat bij veroordelingen voor misdrijven zoals bedoeld in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering celmateriaal moet worden afgenomen.
De rechtbank concludeerde dat er geen uitzonderingsgronden waren die het bepalen en verwerken van het DNA-profiel konden rechtvaardigen. De beslissing van de rechtbank was dat het bezwaar ongegrond werd verklaard, en dat er geen rechtsmiddel openstond voor de veroordeelde tegen deze beslissing.