ECLI:NL:RBAMS:2019:2091
Rechtbank Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Bezwaarschrift DNA-onderzoek bij minderjarige veroordeelde
In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 8 februari 2019, wordt het bezwaarschrift van een minderjarige veroordeelde behandeld, ingediend op 4 september 2018. De veroordeelde, geboren in 2003, was op het moment van het plegen van het feit 14 jaar oud en was veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren. Het bezwaarschrift richt zich tegen de afname van zijn DNA-profiel en de opname daarvan in de DNA-databank, zoals geregeld in artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De raadsman van de veroordeelde heeft betoogd dat de aanstaande wetswijziging, die DNA-afname bij minderjarigen die zijn veroordeeld tot een werkstraf van maximaal 40 uur verbiedt, van toepassing zou moeten zijn.
De officier van justitie heeft echter gesteld dat het bezwaarschrift ongegrond moet worden verklaard, omdat de uitzonderingen voor DNA-afname niet van toepassing zijn op de veroordeelde en recidive niet kan worden uitgesloten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde eerder is veroordeeld voor mishandeling en dat de afname van DNA in dit geval gerechtvaardigd is, gezien de aard van het misdrijf en de omstandigheden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen uitzonderingsgrond is die de afname van DNA zou kunnen uitsluiten, en dat de aanstaande wetswijziging niet van invloed is op de huidige situatie van de veroordeelde.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het bezwaar ongegrond verklaard, met de beslissing dat er geen rechtsmiddel openstaat voor de veroordeelde. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van DNA-onderzoek voor de opsporing van strafbare feiten, ook in het geval van minderjarigen, zolang de wettelijke voorwaarden daarvoor zijn vervuld.