3.3.Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder 1, 2 en 3, primair, ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 1, 2 en 3, primair, ten laste gelegde niet bewezen, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
[slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) heeft aangifte gedaan van oplichting. In november 2017 heeft [slachtoffer 1] zijn woning gevestigd op de [adres] te [plaats] via een advertentie op Markplaats te huur aangeboden. Op 11 december 2017 hebben [slachtoffer 1] en verdachte een huurovereenkomst voor deze woning gesloten. In de huurovereenkomst stond dat verdachte de huur, inclusief borg, voor een heel jaar in één keer zou betalen. Verdachte heeft [slachtoffer 1] gezegd de betaling te zullen doen van zijn Zwitserse bankrekening, maar het bedrag is nooit overgemaakt.
Het dossier bevat WhatsApp berichten tussen [slachtoffer 1] en verdachte, waaruit blijkt dat meerdere keren over de betaling is gesproken en verdachte met excuses komt waarom het geld nog niet is betaald.
Op 10 januari 2018 is [slachtoffer 1] naar de woning gegaan, waar hij niet verdachte maar iemand anders aantrof die hem vertelde de woning te huren. Dit waren [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) en zijn zus. Uit de aangifte van [slachtoffer 2] blijkt dat hij op Facebook een advertentie zag staan, die was geplaatst door verdachte, waarbij de woning op de [adres] te huur werd aangeboden. [slachtoffer 2] en verdachte hebben op 10 januari 2018 een huurovereenkomst gesloten voor die woning, waarbij [slachtoffer 2] 550 euro borg en 550 euro huur contant heeft betaald aan verdachte. Diezelfde dag stond [slachtoffer 1] voor de deur, die [slachtoffer 2] vertelde dat hij de woning moest verlaten.
Verdachte heeft verklaard dat hij de woning inderdaad heeft gehuurd van [slachtoffer 1] en dat hij geen Zwitserse bankrekening heeft. Ook heeft hij verklaard dat hij de woning heeft verhuurd aan [slachtoffer 2] en dat hij hiervoor 1.100 euro contant heeft gekregen.
Uit vaste jurisprudentie volgt dat niet iedere vorm van bedrog – bijvoorbeeld bestaande uit niet meer dan het doen van een onware mededeling – en niet iedere toerekenbare tekortkoming in civielrechtelijke zin, binnen het bereik van het strafrecht wordt gebracht als misdrijf met een strafmaximum van, kort gezegd, vier jaren gevangenisstraf (Hoge Raad 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2889). De Hoge Raad heeft geoordeeld dat “het enkele huren van een woning en het vervolgens in gebreke blijven de huurpenningen te voldoen op zichzelf - ook indien de huurder al voorzag niet aan zijn betalingsverplichtingen te kunnen voldoen - niet oplevert het aannemen van een valse hoedanigheid noch een listige kunstgreep als bedoeld in art. 326 van het Wetboek van Strafrecht” (zie Hoge Raad 2 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4208). De enkele omstandigheid dat iemand is benadeeld door een persoon die niet van plan of in staat was zijn verplichting na te komen en die zich in strijd met de waarheid heeft voorgedaan als een bonafide (ver)koper, is onvoldoende om “het aannemen van een valse hoedanigheid van bonafide (ver)koper” op te leveren (zie Hoge Raad 13 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4320). De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke situatie zich in het onderhavige geval voordoet. Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde kan enkel worden vastgesteld dat verdachte heeft gedaan alsof hij een Zwitserse bankrekening had en dat hij een huurovereenkomst heeft gesloten met [slachtoffer 2] . Nu niet is komen vast te staan dat verdachte meer heeft gedaan dan te kwader trouw de woning huren van [slachtoffer 1] en verhuren aan [slachtoffer 2] , is daarmee naar het oordeel van de rechtbank volgens de in de hiervoor aangehaalde jurisprudentie gehanteerde criteria, niet voldoende om tot een bewezenverklaring van oplichting te komen. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 3, primair, ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte de portefeuille met daarin een rijbewijs van [slachtoffer 3] heeft weggenomen.
De rechtbank begrijpt dat met [slachtoffer 3] wordt bedoeld [slachtoffer 3] . Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het onder 3, primair, ten laste gelegde.
Bewezenverklaring van het onder 3, subsidiair, 4 en 5 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 3, subsidiair, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen en overweegt daartoe als volgt.
Ten aanzien van het onder 3, subsidiair, en 4 ten laste gelegde
Op 27 oktober 2017 heeft [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] ) aangifte gedaan van diefstal van zijn portemonnee door een onbekend gebleven persoon in de bar [naam bar] te Amsterdam.
In zijn portemonnee zat onder meer een creditcard, waar na de diefstal meerdere betalingen mee zijn verricht. Het rijbewijs van [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) bleek op 27 december 2017 als gestolen, verduisterd of anderszins vermist te zijn opgegeven. Er is door de politie telefonisch contact opgenomen met [slachtoffer 3] . [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij zijn hele portemonnee, met daarin onder meer een rijbewijs, is verloren rond kerst in 2017. Desgevraagd heeft [slachtoffer 3] verklaard dat hij voor een seksafspraak op bezoek was bij twee mannen en dat hij na afloop doorhad dat zijn portemonnee uit zijn auto was gestolen. Uit het dossier is gebleken dat [slachtoffer 3] de seksafspraak had met verdachte en [slachtoffer 5] (hierna: [slachtoffer 5] ) en dat [slachtoffer 3] seks heeft gehad met [slachtoffer 5] . [slachtoffer 3] heeft het vermoeden dat verdachte zijn autosleutels uit zijn kleding heeft gepakt toen hij even alleen was met [slachtoffer 5] .
Op 2 september 2018 is verdachte aangehouden. Bij de insluitingsfouillering is bij verdachte onder meer in zijn pasjeshouder een rijbewijs op naam van [slachtoffer 3] en een creditcard op naam van [slachtoffer 4] aangetroffen. [slachtoffer 5] heeft over de nacht eind december 2017 verklaard dat [slachtoffer 3] langskwam voor een seksafspraak en dat hij seks heeft gehad met [slachtoffer 3] . [slachtoffer 5] heeft verklaard dat verdachte, terwijl [slachtoffer 3] met [slachtoffer 5] was, de autosleutels uit de broekzak van [slachtoffer 3] heeft gepakt en de portemonnee uit zijn auto heeft gehaald. Achteraf heeft verdachte aan [slachtoffer 5] de portemonnee laten zien en gezegd dat hij die had gestolen. Op 22 november 2018 heeft [slachtoffer 5] bij de rechter-commissaris verklaard dat hij de portemonnee met daarin de pasjes van [slachtoffer 3] bij verdachte heeft zien liggen.
Verdachte heeft op 3 september 2018 bij de politie verklaard dat [slachtoffer 3] bij verdachte op visite was en dat [slachtoffer 3] zijn portemonnee bij hem thuis heeft achtergelaten. In de portemonnee zat naast het rijbewijs ook de creditcard van [slachtoffer 4] . Verdachte heeft verklaard dat hij niet met de creditcard heeft betaald, omdat deze geblokkeerd was. Hij heeft verklaard dat hij [slachtoffer 3] niet meer kon bereiken. Op 4 september 2018 heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij wel zag dat er een andere naam dan [slachtoffer 3] op de creditcard stond, maar dat hij er verder niet bij heeft stilgestaan. Hij heeft de portemonnee onder zich gehouden, omdat hij nog geld kreeg van [slachtoffer 3] .
[slachtoffer 4] heeft per e-mail verklaard nooit door verdachte te zijn gebeld, gemaild of geappt. [slachtoffer 4] heeft ook verklaard dat hij geen pasjes, zoals een rijbewijs, van een ander persoon in zijn portemonnee had zitten.
[slachtoffer 3] heeft telefonisch verklaard dat het rijbewijs in zijn portemonnee zat en niet in de portemonnee van iemand anders. Vanwege zijn gezondheidstoestand kon hij niet nader worden gehoord.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden, het opzet van verdachte erop was gericht om zich het rijbewijs en de creditcard wederrechtelijk toe te eigenen. De rechtbank constateert dat verdachte de pasjes lange tijd, namelijk ten minste van eind 2017 tot 2 september 2018 onder zich heeft gehad, zonder deze aan de eigenaren terug te geven. Hoewel verdachte heeft verklaard contact te hebben opgenomen met [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] , is dit uit het dossier niet gebleken en heeft [slachtoffer 4] dat desgevraagd weersproken. Bovendien wordt de verklaring van [slachtoffer 3] , dat de portemonnee na de seksafspraak was gestolen, ondersteund door de verklaring van [slachtoffer 5] . Gelet hierop acht de rechtbank de verklaring van verdachte dan ook ongeloofwaardig. Ook is niet gebleken dat verdachte andere stappen heeft ondernomen om de pasjes aan de rechtmatige eigenaars te doen toekomen. Aangezien verdachte wist dat het rijbewijs en de creditcard niet aan hem toebehoorden, en hij deze goederen niet naar bijvoorbeeld de politie heeft gebracht, is sprake van het zich wederrechtelijk toe-eigenen van deze pasjes door verdachte. De rechtbank acht het onder 3, subsidiair, en 4 ten laste gelegde bewezen.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde
[slachtoffer 5] heeft aangifte gedaan van bedreiging door verdachte in de periode na de beëindiging van hun relatie. [slachtoffer 5] heeft de politie geluidsfragmenten overhandigd, waarop de ten laste gelegde bewoordingen zijn te horen in de periode van 18 juni 2018 tot en met 4 juli 2018. Verdachte heeft verklaard dat hij de ten laste gelegde bewoordingen misschien heeft gezegd, maar dat hij het nooit zo heeft bedoeld en [slachtoffer 5] nooit heeft willen bang maken. Zij gingen zo met elkaar om.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer 5] . [slachtoffer 5] heeft meerdere keren verklaard dat hij erg bang is geworden door het gedrag van verdachte. [slachtoffer 5] is naar het Blijf van mijn Lijf-huis gegaan en heeft een Aware-knop gekregen. De verklaring van verdachte dat dit de manier was waarop zij met elkaar omgingen acht de rechtbank niet aannemelijk. Uit de geluidsfragmenten is gebleken dat de bedreigende bewoordingen enkel vanuit verdachte kwamen. Op zitting heeft verdachte ook verklaard dat [slachtoffer 5] minder grof is dan hijzelf. Ook worden de verklaringen van [slachtoffer 5] ondersteund door getuigenverklaringen van buren, waaruit is gebleken dat verdachte erg agressief richting [slachtoffer 5] kon zijn. De rechtbank acht aannemelijk dat [slachtoffer 5] zich door de ten laste gelegde bewoordingen daadwerkelijk bedreigd voelde. Daarbij speelt mee dat de bewoordingen niet zijn geuit tijdens de relatie, maar na het verbreken van de relatie door [slachtoffer 5] .
De rechtbank zal verdachte vrijspreken voor de ten laste gelegde bewoordingen “als er post bij jou komt dat het uit je brievenbus is, ik zorg gewoon dat je hele kankerleven dan op straat komt te leggen, is dat duidelijk?”, omdat dit geen bedreiging is met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling of met verkrachting.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.