ECLI:NL:RBAMS:2019:2056

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2019
Publicatiedatum
21 maart 2019
Zaaknummer
13/702426-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering van rijbewijs en creditcard, bedreiging ex-vriend

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 21 maart 2019 uitspraak gedaan tegen een 52-jarige man, die werd beschuldigd van verduistering van een rijbewijs en een creditcard, alsook van bedreiging van zijn ex-vriend. De verdachte, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was gedetineerd in het Huis van Bewaring. De rechtbank heeft het verkort vonnis gewezen na een terechtzitting op 7 maart 2019, waar de officier van justitie, mr. P. van Laere, de vordering heeft ingediend. De tenlastelegging omvatte onder andere oplichting van verschillende slachtoffers en verduistering van hun eigendommen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de oplichtingszaken, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij zich schuldig had gemaakt aan oplichting in de zin van het strafrecht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich wel schuldig had gemaakt aan verduistering van het rijbewijs van slachtoffer 3 en de creditcard van slachtoffer 4, omdat hij deze goederen wederrechtelijk onder zich had gehouden. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan bedreiging van slachtoffer 5, waarbij hij bedreigende uitspraken had gedaan die de ex-vriend angst aanjoegen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 200 dagen op, met aftrek van voorarrest, en kende schadevergoeding toe aan slachtoffer 5. De benadeelde partij slachtoffer 1 werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat er geen straf was opgelegd voor de feiten die aan hem waren ten laste gelegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/702426-18
Datum uitspraak: 21 maart 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring “ [naam] ” te [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 maart 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. P. van Laere, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. G. Palanciyan, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1.
oplichting van [slachtoffer 1] in de periode van 1 november 2017 tot en met 11 december 2017 te Amsterdam door zich voor te doen als bonafide huurder;
2.
oplichting van [slachtoffer 2] in de periode van 8 januari 2018 tot en met 10 januari 2018 te Amsterdam door zich voor te doen als bonafide verhuurder;
3.
primair
diefstal van een portefeuille met daarin een rijbewijs van [slachtoffer 3] op 27 december 2017 te Lisse en/of Amsterdam;
subsidiair
verduistering van een rijbewijs van [slachtoffer 3] op 2 september 2018 te Amsterdam;
4.
verduistering van een creditcard van [slachtoffer 4] op 2 september 2018 te Amsterdam;
5.
bedreiging van [slachtoffer 5] in de periode van 18 juni 2018 tot en met 4 juli 2018 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft overeenkomstig haar op schrift gestelde requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, subsidiair, 4 en 5 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 3, primair, ten laste gelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat niet kan vastgesteld dat hij de portefeuille met daarin het rijbewijs heeft weggenomen.
3.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft overeenkomstig zijn op schrift gestelde pleitnotitie verzocht om verdachte integraal vrij te spreken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder 1, 2 en 3, primair, ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 1, 2 en 3, primair, ten laste gelegde niet bewezen, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
[slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) heeft aangifte gedaan van oplichting. In november 2017 heeft [slachtoffer 1] zijn woning gevestigd op de [adres] te [plaats] via een advertentie op Markplaats te huur aangeboden. Op 11 december 2017 hebben [slachtoffer 1] en verdachte een huurovereenkomst voor deze woning gesloten. In de huurovereenkomst stond dat verdachte de huur, inclusief borg, voor een heel jaar in één keer zou betalen. Verdachte heeft [slachtoffer 1] gezegd de betaling te zullen doen van zijn Zwitserse bankrekening, maar het bedrag is nooit overgemaakt.
Het dossier bevat WhatsApp berichten tussen [slachtoffer 1] en verdachte, waaruit blijkt dat meerdere keren over de betaling is gesproken en verdachte met excuses komt waarom het geld nog niet is betaald.
Op 10 januari 2018 is [slachtoffer 1] naar de woning gegaan, waar hij niet verdachte maar iemand anders aantrof die hem vertelde de woning te huren. Dit waren [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) en zijn zus. Uit de aangifte van [slachtoffer 2] blijkt dat hij op Facebook een advertentie zag staan, die was geplaatst door verdachte, waarbij de woning op de [adres] te huur werd aangeboden. [slachtoffer 2] en verdachte hebben op 10 januari 2018 een huurovereenkomst gesloten voor die woning, waarbij [slachtoffer 2] 550 euro borg en 550 euro huur contant heeft betaald aan verdachte. Diezelfde dag stond [slachtoffer 1] voor de deur, die [slachtoffer 2] vertelde dat hij de woning moest verlaten.
Verdachte heeft verklaard dat hij de woning inderdaad heeft gehuurd van [slachtoffer 1] en dat hij geen Zwitserse bankrekening heeft. Ook heeft hij verklaard dat hij de woning heeft verhuurd aan [slachtoffer 2] en dat hij hiervoor 1.100 euro contant heeft gekregen.
Uit vaste jurisprudentie volgt dat niet iedere vorm van bedrog – bijvoorbeeld bestaande uit niet meer dan het doen van een onware mededeling – en niet iedere toerekenbare tekortkoming in civielrechtelijke zin, binnen het bereik van het strafrecht wordt gebracht als misdrijf met een strafmaximum van, kort gezegd, vier jaren gevangenisstraf (Hoge Raad 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2889).
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat “het enkele huren van een woning en het vervolgens in gebreke blijven de huurpenningen te voldoen op zichzelf - ook indien de huurder al voorzag niet aan zijn betalingsverplichtingen te kunnen voldoen - niet oplevert het aannemen van een valse hoedanigheid noch een listige kunstgreep als bedoeld in art. 326 van het Wetboek van Strafrecht” (zie Hoge Raad 2 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4208). De enkele omstandigheid dat iemand is benadeeld door een persoon die niet van plan of in staat was zijn verplichting na te komen en die zich in strijd met de waarheid heeft voorgedaan als een bonafide (ver)koper, is onvoldoende om “het aannemen van een valse hoedanigheid van bonafide (ver)koper” op te leveren (zie Hoge Raad 13 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4320).
De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke situatie zich in het onderhavige geval voordoet. Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde kan enkel worden vastgesteld dat verdachte heeft gedaan alsof hij een Zwitserse bankrekening had en dat hij een huurovereenkomst heeft gesloten met [slachtoffer 2] . Nu niet is komen vast te staan dat verdachte meer heeft gedaan dan te kwader trouw de woning huren van [slachtoffer 1] en verhuren aan [slachtoffer 2] , is daarmee naar het oordeel van de rechtbank volgens de in de hiervoor aangehaalde jurisprudentie gehanteerde criteria, niet voldoende om tot een bewezenverklaring van oplichting te komen. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 3, primair, ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte de portefeuille met daarin een rijbewijs van [slachtoffer 3] heeft weggenomen.
De rechtbank begrijpt dat met [slachtoffer 3] wordt bedoeld [slachtoffer 3] . Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het onder 3, primair, ten laste gelegde.
Bewezenverklaring van het onder 3, subsidiair, 4 en 5 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 3, subsidiair, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen en overweegt daartoe als volgt.
Ten aanzien van het onder 3, subsidiair, en 4 ten laste gelegde
Op 27 oktober 2017 heeft [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] ) aangifte gedaan van diefstal van zijn portemonnee door een onbekend gebleven persoon in de bar [naam bar] te Amsterdam.
In zijn portemonnee zat onder meer een creditcard, waar na de diefstal meerdere betalingen mee zijn verricht. Het rijbewijs van [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) bleek op 27 december 2017 als gestolen, verduisterd of anderszins vermist te zijn opgegeven. Er is door de politie telefonisch contact opgenomen met [slachtoffer 3] . [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij zijn hele portemonnee, met daarin onder meer een rijbewijs, is verloren rond kerst in 2017. Desgevraagd heeft [slachtoffer 3] verklaard dat hij voor een seksafspraak op bezoek was bij twee mannen en dat hij na afloop doorhad dat zijn portemonnee uit zijn auto was gestolen. Uit het dossier is gebleken dat [slachtoffer 3] de seksafspraak had met verdachte en [slachtoffer 5] (hierna: [slachtoffer 5] ) en dat [slachtoffer 3] seks heeft gehad met [slachtoffer 5] . [slachtoffer 3] heeft het vermoeden dat verdachte zijn autosleutels uit zijn kleding heeft gepakt toen hij even alleen was met [slachtoffer 5] .
Op 2 september 2018 is verdachte aangehouden. Bij de insluitingsfouillering is bij verdachte onder meer in zijn pasjeshouder een rijbewijs op naam van [slachtoffer 3] en een creditcard op naam van [slachtoffer 4] aangetroffen. [slachtoffer 5] heeft over de nacht eind december 2017 verklaard dat [slachtoffer 3] langskwam voor een seksafspraak en dat hij seks heeft gehad met [slachtoffer 3] . [slachtoffer 5] heeft verklaard dat verdachte, terwijl [slachtoffer 3] met [slachtoffer 5] was, de autosleutels uit de broekzak van [slachtoffer 3] heeft gepakt en de portemonnee uit zijn auto heeft gehaald. Achteraf heeft verdachte aan [slachtoffer 5] de portemonnee laten zien en gezegd dat hij die had gestolen. Op 22 november 2018 heeft [slachtoffer 5] bij de rechter-commissaris verklaard dat hij de portemonnee met daarin de pasjes van [slachtoffer 3] bij verdachte heeft zien liggen.
Verdachte heeft op 3 september 2018 bij de politie verklaard dat [slachtoffer 3] bij verdachte op visite was en dat [slachtoffer 3] zijn portemonnee bij hem thuis heeft achtergelaten. In de portemonnee zat naast het rijbewijs ook de creditcard van [slachtoffer 4] . Verdachte heeft verklaard dat hij niet met de creditcard heeft betaald, omdat deze geblokkeerd was. Hij heeft verklaard dat hij [slachtoffer 3] niet meer kon bereiken. Op 4 september 2018 heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij wel zag dat er een andere naam dan [slachtoffer 3] op de creditcard stond, maar dat hij er verder niet bij heeft stilgestaan. Hij heeft de portemonnee onder zich gehouden, omdat hij nog geld kreeg van [slachtoffer 3] .
[slachtoffer 4] heeft per e-mail verklaard nooit door verdachte te zijn gebeld, gemaild of geappt. [slachtoffer 4] heeft ook verklaard dat hij geen pasjes, zoals een rijbewijs, van een ander persoon in zijn portemonnee had zitten.
[slachtoffer 3] heeft telefonisch verklaard dat het rijbewijs in zijn portemonnee zat en niet in de portemonnee van iemand anders. Vanwege zijn gezondheidstoestand kon hij niet nader worden gehoord.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden, het opzet van verdachte erop was gericht om zich het rijbewijs en de creditcard wederrechtelijk toe te eigenen. De rechtbank constateert dat verdachte de pasjes lange tijd, namelijk ten minste van eind 2017 tot 2 september 2018 onder zich heeft gehad, zonder deze aan de eigenaren terug te geven. Hoewel verdachte heeft verklaard contact te hebben opgenomen met [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] , is dit uit het dossier niet gebleken en heeft [slachtoffer 4] dat desgevraagd weersproken. Bovendien wordt de verklaring van [slachtoffer 3] , dat de portemonnee na de seksafspraak was gestolen, ondersteund door de verklaring van [slachtoffer 5] . Gelet hierop acht de rechtbank de verklaring van verdachte dan ook ongeloofwaardig. Ook is niet gebleken dat verdachte andere stappen heeft ondernomen om de pasjes aan de rechtmatige eigenaars te doen toekomen. Aangezien verdachte wist dat het rijbewijs en de creditcard niet aan hem toebehoorden, en hij deze goederen niet naar bijvoorbeeld de politie heeft gebracht, is sprake van het zich wederrechtelijk toe-eigenen van deze pasjes door verdachte. De rechtbank acht het onder 3, subsidiair, en 4 ten laste gelegde bewezen.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde
[slachtoffer 5] heeft aangifte gedaan van bedreiging door verdachte in de periode na de beëindiging van hun relatie. [slachtoffer 5] heeft de politie geluidsfragmenten overhandigd, waarop de ten laste gelegde bewoordingen zijn te horen in de periode van 18 juni 2018 tot en met 4 juli 2018. Verdachte heeft verklaard dat hij de ten laste gelegde bewoordingen misschien heeft gezegd, maar dat hij het nooit zo heeft bedoeld en [slachtoffer 5] nooit heeft willen bang maken. Zij gingen zo met elkaar om.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer 5] . [slachtoffer 5] heeft meerdere keren verklaard dat hij erg bang is geworden door het gedrag van verdachte. [slachtoffer 5] is naar het Blijf van mijn Lijf-huis gegaan en heeft een Aware-knop gekregen. De verklaring van verdachte dat dit de manier was waarop zij met elkaar omgingen acht de rechtbank niet aannemelijk. Uit de geluidsfragmenten is gebleken dat de bedreigende bewoordingen enkel vanuit verdachte kwamen. Op zitting heeft verdachte ook verklaard dat [slachtoffer 5] minder grof is dan hijzelf. Ook worden de verklaringen van [slachtoffer 5] ondersteund door getuigenverklaringen van buren, waaruit is gebleken dat verdachte erg agressief richting [slachtoffer 5] kon zijn. De rechtbank acht aannemelijk dat [slachtoffer 5] zich door de ten laste gelegde bewoordingen daadwerkelijk bedreigd voelde. Daarbij speelt mee dat de bewoordingen niet zijn geuit tijdens de relatie, maar na het verbreken van de relatie door [slachtoffer 5] .
Partiële vrijspraak
De rechtbank zal verdachte vrijspreken voor de ten laste gelegde bewoordingen “als er post bij jou komt dat het uit je brievenbus is, ik zorg gewoon dat je hele kankerleven dan op straat komt te leggen, is dat duidelijk?”, omdat dit geen bedreiging is met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling of met verkrachting.
Bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
3.
op 2 september 2018 te Amsterdam, opzettelijk een rijbewijs, toebehorende aan [slachtoffer 3] en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als vinder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
4.
op 2 september 2018 te Amsterdam, opzettelijk een creditcard, toebehorende aan [slachtoffer 4] , en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als vinder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
5.
in de periode van 18 juni 2018 tot en met 4 juli 2018 te Amsterdam, [slachtoffer 5] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of verkrachting, door die [slachtoffer 5] dreigend de woorden toe te voegen “Ik sloop jou [...] ik steek alle van jou familie en vrienden, sloop, steek ik in de brand. Ja, en ja ik ga het echt doen en zo gauw ik jou zie op straat, dan laat ik je oppakken door 3 of 4 negers en dan laat ik je hele stink ass uit hol wonen [...] ik ga het echt doen, want geloof mij, ik sloop jou” en “als het moet, verkracht ik je nog hoor, want dat gaat gebeuren, want ik doen het ook, want dan laat ik je door 2 andere kerels vasthouden en ik ram mijn pik er in” en “geloof me, ik ros je hele binnen voering eruit, dan zal ik je echt eens een keertje neuken, gore hoer”.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd om een contactverbod met [slachtoffer 5] op te leggen voor de duur van 2 jaren.
7.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft primair verzocht om verdachte integraal vrij te spreken. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering van een rijbewijs en een creditcard. Het na verlies ervan niet terugkrijgen van zulke op naam gestelde kaarten veroorzaakt schade en hinder voor de gedupeerden. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn ex-vriend. Hiermee heeft hij inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Een zodanige bedreiging veroorzaakt veelal gevoelens van angst en onveiligheid bij degene tegen wie de bedreiging is gericht en zorgt ook voor onrust in de omgeving van het slachtoffer. Dit is ook gebleken uit het dossier. Meerdere buren hebben verklaard dat verdachte erg agressief was jegens [slachtoffer 5] en [slachtoffer 5] heeft verklaard lange tijd angstig te zijn geweest voor verdachte.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit is gebleken dat verdachte meerdere keren voor verduistering en andere vermogensdelicten is veroordeeld, waardoor hij kan worden aangemerkt als recidivist. Dit weegt de rechtbank strafverzwarend mee.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 5 december 2018. Hierin is geconcludeerd dat verdachte geen schuldgevoel toont tegenover wat hem wordt verweten en dat hij het effect dat zijn handelen heeft gehad op de slachtoffers bagatelliseert. Ook de rechtbank herkent dit gedrag in verdachte. Ook dit weegt de rechtbank strafverzwarend mee.
Nu de rechtbank verdachte – anders dan door de officier van justitie is gevorderd – vrijspreekt van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zal zij naar beneden afwijken van de door de officier van justitie geformuleerde strafeis. De rechtbank acht een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest passend en geboden. De rechtbank ziet geen aanleiding om een voorwaardelijk strafdeel aan de gevangenisstraf te verbinden. Om die reden zal ook geen contactverbod worden opgelegd.

8.Benadeelde partijen

8.1.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 5.156,25 aan materiële schadevergoeding en
€ 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
8.2.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 5]
De benadeelde partij [slachtoffer 5] vordert € 150,00 aan materiële schadevergoeding en € 900,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 5 bewezen verklaarde rechtstreeks schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde materiële schadevergoeding, te weten de kosten voor de Aware-knop, komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft [slachtoffer 5] recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien hij als gevolg van de bedreiging angst en gevoelens van onveiligheid heeft opgelopen. Op grond van de door [slachtoffer 5] gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op
€ 450,00.
[slachtoffer 5] zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering tot vergoeding van geleden immateriële schade. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Hij kan dit deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [slachtoffer 5] wordt als extra waarborg voor betaling de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 285 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1, 2 en 3, primair, ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 3, subsidiair, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 3, subsidiair, en 4 bewezen verklaarde:
verduistering, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 5 bewezen verklaarde:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, zware mishandeling en verkrachting.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vorderingvan [slachtoffer 5] ,
toetot een bedrag van
€ 600,00 (zegge zeshonderd euro), bestaande uit € 150,00 aan materiële schade en € 450,00 aan immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 juni 2018 tot aan de dag van de voldoening, aan [slachtoffer 5] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 5] ,
€ 600,00 (zegge zeshonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 juni 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van
12 (twaalf) dagenvervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. A. Eichperger en E.J. Weller, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.L. Lugthart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 maart 2019.