ECLI:NL:RBAMS:2019:2001

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 maart 2019
Publicatiedatum
19 maart 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 52
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door bestuursorgaan over verzoek tot vernietiging dossier

Op 2 januari 2019 ontving de rechtbank Amsterdam het beroepschrift van eiser, gericht tegen het niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam op zijn verzoek tot vernietiging van zijn dossier. Eiser had op 18 augustus 2018 een verzoek ingediend bij de GGD Amsterdam om zijn dossier te verwijderen. Na het indienen van een ingebrekestelling op 24 september 2018, ging eiser op 2 januari 2019 in beroep omdat er geen tijdige beslissing was genomen. De rechtbank heeft op 14 maart 2019 de mondelinge uitspraak gedaan, waarbij eiser aanwezig was en verweerder niet. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, omdat verweerder binnen twee weken na de ingebrekestelling had beslist en het besluit op de juiste wijze had bekendgemaakt. De rechtbank overwoog dat het bestuursorgaan aan zijn bekendmakingsverplichting had voldaan door het besluit naar het laatst bekende adres van eiser te sturen, ook al was dit adres niet meer correct. Eiser had nagelaten om een adreswijziging door te geven. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van niet tijdig beslissen en dat eiser geen recht had op een dwangsom. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS19/52

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

14 maart 2019 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder,
(gemachtigde: A. van der Wal).

Procesverloop

Op 2 januari 2019 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen dat is gericht tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op eisers verzoek tot vernietiging van zijn [dossier] door de [afdeling] van de GGD [1] . Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2019. Eiser is verschenen. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
Met inachtneming van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank onmiddellijk na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank heeft hierbij aan partijen medegedeeld dat partijen binnen zes weken na verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep kunnen instellen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Motivering

1. De rechtbank heeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser heeft op 18 augustus 2018 bij de GGD Amsterdam, [afdeling] , per e-mail een verzoek ingediend tot verwijdering van zijn [dossier] . Op 24 september 2018 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld en vervolgens is eiser op 2 januari 2019 in beroep gegaan wegens het niet tijdig beslissen op zijn verzoek.
3. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Het beroepschrift kan worden ingediend als het bestuursorgaan niet tijdig een besluit heeft genomen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3]
4. Nu eisers beroep gericht is tegen het uitblijven van een besluit op zijn verzoek, ziet de rechtbank zich allereerst voor de vraag gesteld of de beslissing van verweerder op het verzoek van eiser is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
5. Een verzoek om vernietiging van [dossier] kan op grond van artikel 17, eerste lid van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) worden ingediend. In artikel 34 van de Uitvoeringswet AVG is expliciet bepaald dat een beslissing naar aanleiding van een verzoek - waaronder een verzoek als bedoeld in artikel 17 van de AVG - voor zover deze is genomen door een bestuursorgaan, geldt als een besluit in de zin van de Awb. Hierdoor is, in tegenstelling tot wat verweerder stelt, paragraaf 4.1.3.2 van de Awb van toepassing.
6. De volgende vraag is of verweerder niet tijdig heeft beslist op het verzoek van eiser en eiser om deze reden recht heeft op een dwangsom.
7. Verweerder stelt in zijn verweerschrift dat op 25 september 2018 eisers [dossier] is vernietigd en dit in een brief van dezelfde datum aan eiser is bevestigd. Verweerder stelt verder dat zij binnen één maand op het verzoek hadden moet reageren, te weten uiterlijk 18 september 2018 en dat zij dus zeven dagen te laat hebben beslist. Verweerder was tot het moment van ontvangst van het beroepschrift in de veronderstelling dat eiser eind september 2018 was geïnformeerd over het feit dat op 25 september 2018 aan zijn verwijderingsverzoek was voldaan.
8. Eiser betoogt het besluit van de GGD van 25 september 2018 niet te hebben ontvangen. Het besluit is volgens eiser ten onrechte aan zijn oude adres toegezonden. Verweerder had gebruik kunnen maken van de Basisregistratie personen, waarin zijn huidige adres staat vermeld. Verder voert eiser aan dat hij het verzoek om verwijdering van zijn dossier per e-mail heeft ingediend en hij daarom redelijkerwijs mocht verwachten dat het besluit op zijn verzoek (ook) per email zou worden verstuurd.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder, gelet op artikel 12, derde lid van de AVG, in beginsel binnen een maand na ontvangst van eisers verzoek had moeten reageren. Verweerder heeft niet binnen een maand gereageerd op eisers verzoek, waardoor eiser verweerder in gebreke heeft kunnen stellen. De rechtbank overweegt verder dat verweerder binnen twee weken na de ingebrekestelling een besluit heeft genomen en dit besluit op de juiste wijze bekend heeft gemaakt. Op 25 september 2018 heeft verweerder naar aanleiding van de ingebrekestelling gereageerd op eisers verzoek en deze per post verzonden aan het adres zoals bij hen bekend. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [4] heeft het bestuursorgaan aan zijn bekendmakingsverplichting als bedoeld in artikel 3:41 van de Awb voldaan als het besluit wordt verzonden naar het laatst bekende adres van de betrokkene, ook al is dit niet meer juist, en de betrokkene heeft nagelaten het bestuursorgaan van de adreswijziging op de hoogte te stellen. Nu niet is gebleken dat eiser een adreswijziging heeft doorgegeven, heeft verweerder het besluit naar het laatst bekende adres mogen versturen. Dat eiser zijn verzoek per e-mail heeft gedaan, wil niet zeggen dat verweerder het besluit niet per post heeft mogen versturen.
9. De rechtbank concludeert dat aangezien verweerder binnen twee weken na de ingebrekestelling heeft beslist op eisers verzoek, geen sprake is van het niet tijdig beslissen op zijn verzoek. Er is dan ook geen sprake van een met een besluit gelijk te stellen situatie als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb, waartegen beroep kan worden ingesteld. Eiser heeft om deze reden geen recht op een dwangsom. De rechtbank verklaart het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek dan ook niet-ontvankelijk. Ook is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
mr. F. Grundmeijer mr. A.K. Mireku
griffier
rechter
afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Gemeentelijke Gezondheidsdienst.
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1082/