ECLI:NL:RBAMS:2019:1940

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 maart 2019
Publicatiedatum
18 maart 2019
Zaaknummer
C/13/645284 / HA ZA 18-294
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake samenloop van verzekeringen tussen ASR en Canopius

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen ASR Schadeverzekering N.V. en Canopius Managing Agents Limited over de toepassing van de samenloopregeling van verzekeringen, zoals vastgelegd in artikel 7:961 van het Burgerlijk Wetboek. ASR had een schadevergoeding uitgekeerd aan [bedrijf 1] voor schade aan CAI- en databekabeling, die door vandalisme was veroorzaakt. ASR vorderde vervolgens van Canopius, de verzekeraar van [bedrijf 3], een bijdrage in de schadevergoeding op grond van de samenloop van verzekeringen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [bedrijf 1] niet als verzekerde onder de Canopius-verzekering kwalificeert, aangezien alleen [bedrijf 1] dekking had aangevraagd bij ASR. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van samenloop van verzekeringen, omdat de samenloopregeling vereist dat de verzekerde die aanspraak maakt op de andere verzekeraar ook daadwerkelijk door die verzekeraar is betaald. Aangezien ASR geen betaling aan [bedrijf 3] had gedaan, was de samenloopregeling niet van toepassing. De vorderingen van ASR werden afgewezen, en ASR werd veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verzekerden om te begrijpen hoe samenloop van verzekeringen werkt en dat de rechten op dekking en schadevergoeding afhankelijk zijn van de specifieke omstandigheden van de verzekeringspolissen en de aanvragen om dekking.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/645284 / HA ZA 18-294
Vonnis van 20 maart 2019
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
advocaat mr. H. Lebbing te Rotterdam,
tegen
de vennootschap naar Engels recht
CANOPIUS MANAGING AGENTS LIMITED,
gevestigd te Londen (Verenigd Koninkrijk),
gedaagde,
advocaten mr. M.A.R.C. Padberg en mr. P.E.A. Chao te Rotterdam.
Partijen zullen hierna ASR en Canopius worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 9 maart 2018, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • het tussenvonnis van 24 oktober 2018 waarbij een comparitie van partijen is bepaald,
  • het proces-verbaal van comparitie van 4 februari 2019, met de daarin genoemde akte.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) heeft met [bedrijf 2] een overeenkomst van aanneming gesloten met betrekking tot de verbouwing van een voormalig verzorgingstehuis aan de [adres] in [plaats] tot 155 studentenwoningen. Voor het aanbrengen van nieuwe CAI- en databekabeling is [bedrijf 1] met [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ) op 23 juli 2015 een onderaannemingsovereenkomst overeengekomen.
2.2.
[bedrijf 1] heeft met ingang van 1 januari 2016 een doorlopende bouw- en montageverzekering (ook wel een CAR-verzekering genoemd) afgesloten met ASR (hierna: de ASR-verzekering).
2.3.
[bedrijf 3] heeft een doorlopende bouw- en montageverzekering afgesloten bij Canopius (hierna: de Canopius -verzekering).
2.4.
Nadat de bekabeling was aangelegd, is uit onderzoek gebleken dat onbekenden de CAI- en databekabeling in een doorvoerruimte op de tweede verdieping hebben doorgesneden. Van deze als gevolg van vandalisme veroorzaakte schade heeft [bedrijf 1] een melding gemaakt bij ASR. [bedrijf 3] heeft de schade gemeld bij Canopius .
2.5.
De herstelkosten zijn door een door ASR benoemde expert vastgesteld op een bedrag van € 66.234,94 (excl. BTW). ASR heeft dekking verleend onder de ASR-verzekering die [bedrijf 1] bij haar heeft afgesloten en – rekening houdend met het eigen risico van € 5.000,00 – een bedrag van € 61.234,94 uitgekeerd aan [bedrijf 1] .
2.6.
ASR heeft wegens samenloop van verzekeringen de gevolmachtigde agent van Canopius verzocht om de helft van het aan [bedrijf 1] uitgekeerde schadebedrag aan haar te voldoen. Canopius heeft niet aan dit verzoek voldaan.

3.Het geschil

3.1.
ASR vordert na vermindering en vermeerdering van eis dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, samengevat:
I. voor recht verklaart dat sprake is van samenloop van verzekeringen tussen de door [bedrijf 1] bij ASR afgesloten bouw- en montageverzekering en de door [bedrijf 3] bij Canopius afgesloten bouw- en montageverzekering, zodat aldus Canopius gehouden is om bij te dragen aan de door ASR uitgekeerde schade naar evenredigheid van de bedragen waarvoor een ieder afzonderlijk kan worden aangesproken;
II. Canopius veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 31.501,68 aan hoofdsom – bestaande uit de helft van de (i) door ASR aan [bedrijf 1] uitgekeerde schade en (ii) door ASR gemaakte expertisekosten (zie rechtsoverweging 4.2.) – te vermeerderen met een bedrag van € 2.031,59 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 september 2016 dan wel vanaf 9 maart 2018 tot aan de dag van algehele voldoening;
III. Canopius veroordeelt in de proceskosten en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het vonnis.
3.2.
ASR legt aan haar vordering ten grondslag dat in het onderhavige geval sprake is van zuivere samenloop van verzekeringen als bedoeld in artikel 7:961 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). ASR stelt hiertoe dat het werk van [bedrijf 3] bij verschillende polissen voor dezelfde omvang is gedekt, omdat [bedrijf 3] aanspraak kon maken op dekking bij zowel ASR als bij Canopius . Volgens ASR is het daarbij niet relevant welke verzekerde (in het onderhavige geval [bedrijf 1] of [bedrijf 3] ) melding doet van de schade. Daarnaast is het evenmin relevant aan welke verzekerde de schade is uitgekeerd. Voldoende is dat sprake is van één verzekerde waarvan het belang onder meerdere polissen is gedekt.
3.3.
Canopius voert ten verwere aan dat de omstandigheid dat het werk van [bedrijf 3] is verzekerd onder meerdere verzekeringen niet automatisch maakt dat sprake is van een samenloop zoals bepaald in artikel 7:961 BW. ASR gaat er namelijk aan voorbij dat niet [bedrijf 3] , maar [bedrijf 1] om dekking heeft verzocht onder de ASR-verzekering. ASR heeft de schade ook aan [bedrijf 1] uitgekeerd. Nu [bedrijf 1] niet als verzekerde onder de Canopius -verzekering is aan te merken, komt haar geen keuzevrijheid toe en is er geen sprake van samenloop. Dit heeft tot gevolg dat ASR geen (wettelijke) grondslag heeft voor verhaal op Canopius , waardoor de vordering van ASR dient te worden afgewezen. Dat [bedrijf 3] als verzekerde onder de ASR-verzekering kwalificeert maakt dit niet anders, aldus steeds Canopius .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

bevoegdheid

4.1.
Gelet op de niet betwiste stelling van ASR dat Canopius B.V. als gevolmachtigde agent van Canopius de verzekering heeft afgesloten met [bedrijf 3] , komt aan de Nederlandse rechter op grond van 7, vijfde lid, van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissing in burgerlijke en handelszaken (herschikking) rechtsmacht toe.
eisvermeerdering
4.2.
ASR heeft tijdens de comparitie bij akte haar eis vermeerderd, in die zin dat zij ook de helft van de door haar gemaakte expertisekosten ter hoogte van € 1.768,42 van Canopius vordert. Canopius heeft hierop gereageerd, en ook gevraagd bij akte hier nog nader op te mogen reageren nu zij de eisvermeerdering niet met cliënte heeft kunnen bespreken. De rechtbank stelt vast dat de expertisekosten in het lichaam van de dagvaarding zijn besproken en toegelicht, maar – kennelijk abusievelijk – niet in het petitum zijn gevorderd. Uit de conclusie van antwoord, meer in het bijzonder randnummer 17, maakt de rechtbank op dat ook Canopius de vordering van ASR aldus heeft begrepen dat de helft van de expertisekosten van haar worden gevorderd. De rechtbank is daarom van oordeel dat Canopius niet in haar belangen is geschaad door de eisvermeerdering ter comparitie en zal deze honoreren en staat het Canopius niet toe nog een nadere akte op dit punt te nemen.
samenloop van verzekeringen
4.3.
De vraag die in deze procedure centraal staat is of sprake is van samenloop van verzekeringen als bedoeld in artikel 7:961 BW, op grond waarvan ASR zich tot Canopius kan wenden voor onderling verhaal.
4.4.
Artikel 7:961, eerste lid, BW bepaalt dat indien dezelfde schade door meer dan een verzekering wordt gedekt, de verzekerde (met inachtneming van artikel 7:960 BW) elke verzekeraar kan aanspreken. De verzekeraars hebben ingevolge het derde lid onderling verhaal opdat ieder zijn eigen deel draagt, naar evenredigheid van de bedragen waarvoor een ieder afzonderlijk kan worden aangesproken. Verzekeraars hebben op gelijke voet onderling verhaal voor hun redelijke kosten tot het vaststellen van de schade, alsmede voor hun redelijke kosten van verweer in en buiten rechte.
4.5.
Voor de beoordeling van deze vraag stelt de rechtbank vast dat tussen partijen niet in geschil is dat [bedrijf 1] als verzekerde kwalificeert onder de ASR-verzekering en niet als verzekerde kwalificeert onder de Canopius -verzekering. [bedrijf 1] heeft alleen bij ASR om dekking van de schade verzocht en ASR heeft de schade aan [bedrijf 1] uitgekeerd. Vast staat ook dat [bedrijf 3] als verzekerde kwalificeert onder zowel de ASR-verzekering (in hoedanigheid van onderaannemer) als de Canopius -verzekering. [bedrijf 3] heeft de schade echter niet gemeld bij ASR, maar alleen bij haar eigen verzekeraar, Canopius , waarbij evenmin in geschil is dat aan [bedrijf 3] dekking zou toekomen voor het schadevoorval onder de Canopius -verzekering.
4.6.
Nu [bedrijf 1] niet als verzekerde onder Canopius -verzekering geldt, is de rechtbank allereerst van oordeel dat ten aanzien van [bedrijf 1] geen sprake is van samenloop zoals neergelegd in artikel 7:961 BW. [bedrijf 1] is immers niet de verzekerde in de zin van artikel 7:961 lid 1 BW die meer dan een verzekeraar kan aanspreken.
4.7.
Voor wat betreft [bedrijf 3] neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat het ASR is die een beroep doet op de samenloopregeling met als onderbouwing dat [bedrijf 3] als verzekerde kwalificeert onder zowel de ASR-verzekering als de Canopius -verzekering. Daarmee doet zich de vraag voor of de samenloopregeling van artikel 7:961 BW van toepassing is op [bedrijf 3] die niet bij ASR om dekking heeft verzocht en aan wie ASR de schade niet heeft uitgekeerd, maar die wel als verzekerde kwalificeert. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Uit de Memorie van Toelichting bij 7:961 BW volgt dat de ingevoerde samenloopregeling belet dat een aangesproken verzekeraar zich achter anderen verschuilt. Ten aanzien van (het huidige) lid 3 wordt opgemerkt dat onderling verhaal tussen de verzekeraars afzonderlijk wordt geregeld nu de regelingen van hoofdelijkheid en subrogatie niet van toepassing zijn. Uit deze toelichting volgt dat de samenloopregeling ervan uitgaat dat de verzekeraar
door betalingeen regresrecht krijgt omdat de verzekerde
aan wie betaald iseen aanspraak had op een andere verzekeraar welke aanspraak niet (deels) ten goede komt aan de betalende verzekeraar bij gebreke van hoofdelijkheid en subrogatie. Aldus is de rechtbank van oordeel dat het voor toepassing van de samenloopregeling noodzakelijk is dat betaald wordt aan de verzekerde die de aanspraak op de andere verzekeraar had. In onderhavige procedure heeft ASR echter niet aan [bedrijf 3] betaald, zodat de samenloopregeling in dit geval niet van toepassing is. Het feit dat [bedrijf 3] als verzekerde kwalificeert onder beide verzekeringen is dus niet voldoende.
4.8.
De rechtbank merkt nog op dat de conclusie van de Advocaat-Generaal van 21 april 2017 (ECLI:NL:PHR:2017:416) waar Canopius in dit kader nog naar heeft verwezen en waar ASR tijdens de comparitie van partijen op heeft gereageerd, voor het onderhavige geval niet relevant is. Het ging in die zaak om de vraag of een verzekerde (ook) aanspraak kon maken op dekking bij een andere verzekeraar dan de verzekeraar die de schade had uitgekeerd, terwijl in deze procedure niet in geschil is dat [bedrijf 3] bij zowel ASR als Canopius aanspraak kon maken op dekking en [bedrijf 1] alleen bij ASR.
conclusie
4.9.
Gelet op het voorgaande is er zowel ten aanzien van [bedrijf 1] als ten aanzien van [bedrijf 3] geen sprake van samenloop van verzekeringen zoals bedoeld in artikel 7:961 BW. De vorderingen van ASR zullen dan ook worden afgewezen.
proceskosten
4.10.
ASR zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Canopius worden begroot op:
€ 1.950,00 aan griffierecht
€ 1.390,00aan salaris advocaat (2 punten x tarief € 695,00)
€ 3.340,00 totaal
4.11.
De nakosten worden begroot en zijn toewijsbaar op de wijze als in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt ASR in de proceskosten, aan de zijde van Canopius tot op heden begroot op € 3.340,00,
5.3.
veroordeelt ASR in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat ASR niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.S. Kalff, rechter, bijgestaan door mr. H. Akbuz, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2019. [1]

Voetnoten

1.type: HA