Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Canal Motorboats heeft verweerder op 16 mei 2018 gevraagd haar een vergunning te verlenen voor een “Afvaartlocatie onbemande verhuurboten” (verder de steiger). In de toelichting staat nog dat er op de steiger nog een klein verhuurhuisje zal worden geplaatst in verband met opslag, een toegangshek en een trap langs de kade om bij de steiger te komen.
Aan de steiger kunnen tien onbemande fluisterboten worden afgemeerd.
Het besluit
3. Verweerder heeft de gevraagde omgevingsvergunning voor de steiger verleend. De gevraagde vergunning voldoet volgens verweerder aan de eisen van het Bouwbesluit 2012 en de Bouwverordening Amsterdam 2013. Er is geen strijdigheid met het bestemmingsplan “Spaarndammers en Zeehelden” (hierna: het bestemmingsplan) als de steiger wordt gerealiseerd op de locatie Kop Westerdok naast de [adres] in Amsterdam.
De bezwaren van verzoekers
4. Verzoekers zijn het er niet mee eens. Zij maken met name bezwaar tegen de plaatsing en exploitatie van naar zij zeggen bedrijfsvaartuigen.
Het stadsdeel voert een zigzagbeleid zonder rekening te houden met bewoners. De vergunning is ook in strijd met de Watervisie van het stadsdeel West.
De toezegging voor het plaatsen van tien bedrijfsvaartuigen is bovendien genomen als besluit van het Dagelijks Bestuur zonder dat daar bezwaar en beroep tegen openstond. De vergunning is verder in strijd met de uitspraakvan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 7 mei 2014 op het bestemmingsplan “Spaarndammers en Zeehelden”. De vergunning overschrijdt de grenzen van het bestemmingsplan. Er ontstaat in wezen een nieuwe jachthaven, door middel van een hek dat ’s-nachts afgesloten wordt. Het plan past bovendien niet in de omschrijving zoals neergelegd in de planvoorschriften.
De vergunning leidt tot extreme overlast. Men tracht het centrum van Amsterdam te ontzien, maar daar wordt het gebied net daarbuiten de dupe van. Er is ook een betere plek beschikbaar aan de Zandhoek.
De visie van vergunninghouder
5. Canal Motorboats heeft erop gewezen dat zij dienen te vertrekken van hun huidige bedrijfslocatie. Zij meent geheel te voldoen aan de eisen van het bestemmingsplan. In de bedrijfsvoering houdt zij ook rekening met de belangen van omwonenden. Zo wordt later geopend en eerder gesloten dan is vergund door het stadsdeel. Canal Motorboats is ook gaarne bereid tot overleg met de omwonenden, maar die wensen daar geen gebruik van te maken.
6. Op 11 december 2018 is er in het kader van de Verordening op het binnenwater 2010 (Vob 2010) een ontheffing object gegeven voor een drijvende steiger met twee afmeer palen en een trap ten bate van de afmeerlocatie Westerdok. Diezelfde datum is er in het kader van de Vob 2010 een ligplaatsvergunning verstrekt voor tien bedrijfsvaartuigen op die locatie.
Verzoekers hebben tegen deze besluiten geen bezwaar aangetekend. Zoals ter zitting ook is besproken, betekent dat dat deze besluiten in deze spoedprocedure verder buiten beschouwing blijven.
7. Niet is in geschil dat sprake is van een spoedeisend belang, en ook de voorzieningenrechter neemt dat aan.
De voorzieningenrechter dient vervolgens een voorlopig rechtmatigheidsoordeel te geven over de door verweerder verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van een afvaartlocatie (steiger) op de locatie Kop Westerdok naast de [adres] in Amsterdam.
8. Die vergunning is verleend op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Artikel 2.1 van de Wabo verbiedt om een project uit te voeren zonder omgevingsvergunning, voor zover dat project geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Niet is in geschil dat de realisatie van een steiger het bouwen van een bouwwerk betreft. Voor realisatie daarvan is dan ook een omgevingsvergunning nodig.
9. Artikel 2:10, eerste lid van de Wabo bepaalt daarover het volgende:
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening (…);
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a. eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
10. Van de zijde van verzoekers is niet aangevoerd dat het plan strijdt met de onderdelen a, b, of d van het eerste lid van artikel 2.10 van de Wabo. Evenmin hebben verzoekers zich beroepen op een beheersverordening of exploitatieplan. De voorzieningenrechter zal zich over die punten daarom verder niet uitlaten.
11. Wel menen verzoekers dat sprake is van strijd met het bestemmingsplan.
12. Ter zitting hebben partijen en de voorzieningenrechter zich gebogen over een afschrift van de plankaart. Niet in geschil is dat het plan zich bevindt in een kaartvlak dat is aangeduid met de bestemming Water-1, met als functieaanduiding Specifieke vorm van water- ligplaatsen pleziervaartuigen (svw-lpp).
13. Onderdeel 20 van de planvoorschriften luidt als volgt:
De voor ‘Water-1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
b. vaargeul voor zeevaart en beroepsvaart;
c. waterhuishoudkundige voorzieningen;
d. waterbouwkundige kunstwerken;
e. ligplaatsen ten behoeve van pleziervaartuigen en passagiersvaartuigen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - ligplaatsen pleziervaartuigen';
f. ligplaatsen ten behoeve van vaartuigen behorend bij een watersportcentrum ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - watersportcentrum';
g. een jachthaven met inbegrip van bijbehorende steigers, bijbehorende opslag- en nevenruimte en overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven';
h. een autolosplaats met bijbehorende voorzieningen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - autolosplaats'.
14. Verweerder meent dat het bouwplan valt onder onderdeel d, mede gelet op de omschrijving die in de planvoorschriften wordt gegeven onder 1.69, waterbouwkundige kunstwerken.
Dat het bouwplan valt onder onderdeel 1.69 van de planvoorschriften is niet in geschil.
15. In onderdeel 20.2.1 van de planvoorschriften is neergelegd dat op en onder de in 20.1 genoemde gronden slechts mag worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.
Nu op de plankaart sprake is van de functieaanduiding 'specifieke vorm van water - ligplaatsen pleziervaartuigen' dient vast te staan dat de aangevraagde waterbouwkundige kunstwerken dienen ten behoeve van ligplaatsen van pleziervaartuigen.
16. Verweerder en vergunninghouder menen dat dat het geval is, verzoekers betwisten dat. Vraag is daarbij met name of de voorziene fluisterbootjes vallen binnen de definitie van pleziervaartuigen. Of zij kunnen worden gezien als passagiersvaartuigen is niet van belang, nu die term geen deel uitmaakt van de functieaanduiding op de plankaart.
17. Onderdeel 1.56 van de planvoorschriften definieert pleziervaartuig als een schip, hoofdzakelijk gebruikt en bestemd voor niet-bedrijfsmatige varende recreatie.
18. Met name de term “niet-bedrijfsmatig” roept de vraag op of de af te meren fluisterboten wel kunnen gelden als pleziervaartuig. Naar zeggen van Canal Motorboats B.V. dient de steiger immers de exploitatie van onbemande verhuurboten.
19. Om die vraag te beantwoorden zal de voorzieningenrechter de door verzoekers ingeroepen uitspraak van de Afdeling in de beoordeling te betrekken.
De uitspraak van de Raad van State
20. De uitspraak van de Afdeling van 7 mei 2014 had betrekking op het bestemmingsplan “Spaarndammers en Zeehelden”.
In die uitspraak is uitvoerig ingegaan op de voorziene ligplaatslocaties voor pleziervaartuigenplannen, en ook fluisterboten. De rechtbank haalt hieruit de volgende passages aan:
5.1.Volgens de deelraad maakt de voorziene loopsteiger deel uit van een wandelroute om en door de Zeeheldenbuurt. Deze wandelroute maakt deel uit van een groter project, de zogeheten "Robinsonade". De steiger heeft onder meer tot doel het Westerdok toegankelijker te maken voor het publiek en bij te dragen aan de beleving van dit waterrijke gebied. Het plan voorziet tevens in de verplaatsing van de bestaande ligplaatslocatie voor fluisterbootjes naar de Kop Westerdok, aldus de deelraad.
(…)
5.4. (…)De Afdeling overweegt dat het plan voorziet in de verplaatsing van de bestaande ligplaatslocatie voor pleziervaartuigen naar de Kop Westerdok. Met de voorziene ligplaatslocatie wordt derhalve niet beoogd de bestaande capaciteit aan ligplaatsen voor pleziervaartuigen te vergroten.
In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2B] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de deelraad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat behoefte bestaat aan (…) de ligplaatslocatie voor pleziervaartuigen. Het betoog faalt.
6. [appellant sub 1] en [appellant sub 2B] betogen dat de loopsteiger en de ligplaatslocatie voor pleziervaartuigen leiden tot een aantasting van hun woon- en leefgenot. Het gebruik van de steiger door voetgangers en voor het afmeren van pleziervaartuigen leidt tot geluidsoverlast en een aantasting van de privacy. [appellant sub 1] en [appellant sub 2B] wijzen in dit verband op een vergelijkbare zaak, waarin de rechter heeft geoordeeld dat een steiger voor pleziervaartuigen leidt tot ernstige overlast voor de bewoners van woningen aan de Kloveniersburgwal. [appellant sub 2B] stelt verder dat de deelraad uitgaat van een ligplaatslocatie ten behoeve van tien fluisterbootjes, maar dat de capaciteit van de ligplaatslocatie niet is vastgelegd in de planregels. Bovendien kunnen ter plaatse ook pleziervaartuigen met een verbrandingsmotor afmeren.
(…)
6.3. (…)Ingevolge artikel 20, lid 20.1, zijn de voor ˮWater - 1" aangewezen gronden bestemd voor:
a. water;
[…];
d. waterbouwkundige kunstwerken;
alsmede voor:
e. ligplaatsen ten behoeve van pleziervaartuigen en passagiersvaartuigen ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van water - ligplaatsen pleziervaartuigen";
[…].
Ingevolge lid 20.2.1 mag op en onder de in lid 20.1 genoemde gronden slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming. (…)
Ingevolge artikel 1, lid 1.56, wordt onder "pleziervaartuig" verstaan: een schip, hoofdzakelijk gebruikt en bestemd voor niet-bedrijfsmatige varende recreatie.(…)
Ingevolge lid 20.3.1 wordt als verboden gebruik in ieder geval aangemerkt het gebruik van gronden met de bestemming "Water - 1" als ligplaats voor woonboten, passagiersvaartuigen, pleziervaartuigen, bedrijfsvaartuigen en stationerende vaartuigen, zulks met uitzondering van de op grond van lid 20.1 toegestane ligplaatsen.
6.5.De Afdeling overweegt dat de capaciteit van de ligplaatslocatie weliswaar niet expliciet is vastgelegd, maar dat de fysieke omvang van het gebied een beperking stelt aan het aantal pleziervaartuigen dat ter plaatse afgemeerd kan worden. De oppervlakte van de gronden aangewezen als ligplaatslocatie bedraagt ongeveer 480 m². De deelraad heeft zich op het standpunt gesteld dat ter plaatse ten hoogste tien pleziervaartuigen gelijktijdig af kunnen meren, gelet op de gebruikelijke omvang van een pleziervaartuig en de omstandigheid dat een deel van de beschikbare ruimte ingenomen zal worden door steigers. De Afdeling acht dit standpunt niet onjuist.
6.6. (…)De deelraad heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat een gebruik van de ligplaatslocatie voor motorboten niet leidt tot onaanvaardbare geluidsoverlast en dat in zoverre geen noodzaak bestaat om alleen zogeheten fluisterbootjes toe te staan, gelet op de omstandigheid dat ter plaatse maximaal tien pleziervaartuigen afgemeerd kunnen worden en de afstand van minimaal 5 m tot het appartementengebouw. De Afdeling acht dit standpunt niet onredelijk.
(…)
6.8.Uit het voorgaande volgt dat de Afdeling van oordeel is dat de deelraad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorziene loopsteiger en ligplaatslocatie voor pleziervaartuigen niet leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefgenot van [appellant sub 1] en [appellant sub 2B]. Het betoog faalt.
21. Uit de hiervoor aangehaalde passages blijkt dat de Afdeling kennis droeg van het voornemen om binnen het bestemmingsplan een ligplaatslocatie voor ten hoogste tien pleziervaartuigen te realiseren op de Kop van het Westerdok. Daarbij is binnen het begrip pleziervaartuigen zowel gesproken over motorboten (met een verbrandingsmotor), maar ook en uitdrukkelijk over fluisterbootjes.
In dat licht is er nu onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat de voorziene fluisterbootjes niet vallen binnen de grenzen van het bestemmingsplan. Daaraan voegt de voorzieningenrechter nog toe dat de fluisterbootjes niet bedrijfsmatig worden gevaren door bijvoorbeeld een kapitein (zoals bij een rondvaartboot) of een personeelslid van Canal Motorboats B.V. Er is immers sprake van onbemande verhuur.
22. De voorzieningenrechter volgt verzoekers dan ook niet in hun stelling dat het bouwplan strijdt met de uitspraak van de Afdeling. Integendeel; de Afdeling heeft deze ontwikkeling juist uitdrukkelijk meegewogen en akkoord bevonden.
23. Verzoekers stellen dat het aantal van tien vaartuigen niet rechtens is, en niet heeft open gestaan voor bezwaar en beroep. Daarmee is volgens verzoekers de bestuursrechtelijke rechtmatigheid daarvan nimmer getoetst.
Ook deze stelling van verzoekers stuit af op de uitspraak van de Afdeling. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is (zoals de naam al zegt) een bestuursrechter, en zij heeft zich ook uitdrukkelijk gebogen over het aantal van tien. Geconstateerd is immers dat vanwege de fysieke omvang van het gebied
ter plaatse ten hoogste tien pleziervaartuigen gelijktijdig af kunnen meren.De Afdeling heeft vervolgens ook uitdrukkelijk geoordeeld dat de stellingname van de deelraad (waarbinnen de optie van fluisterbootjes er één was) niet onredelijk was.
Dat verzoekers zich in de uitspraak van de Afdeling niet kunnen vinden, is geen reden om de vergunningverlening onrechtmatig te achten.
24. Naar ook blijkt uit de uitspraak van de Afdeling heeft de planvorming van de deelraad in het verleden wijzigingen ondergaan (zoals bijv. ten aanzien van de Robinsonade). Dat heeft de Afdeling echter niet tot het oordeel gebracht dat het bestemmingsplan, of de specifieke nu in geding zijnde onderdelen daarbinnen, geen doorgang konden vinden.
Dat is ook niet vreemd. Volgens vaste rechtspraak staat het de overheid in het algemeen vrij om voor de toekomst koers- of beleidswijzigingen door te voeren. Die vrijheid is weliswaar niet onbegrensd, maar dat de daarvoor geldende juridische grenzen zijn overschreden blijkt in dit geding nergens (evenmin als in de bestemmingsplanprocedure bij de Afdeling).
25. Of en zo ja in hoeverre het bouwplan strijdt met de Watervisie, kan al vanwege die vrijheid van verweerder in het midden blijven. Daaraan voegt de voorzieningenrechter nog toe dat artikel 2.10 van de Wabo ook niet juridisch de ruimte biedt om een omgevingsvergunning te weigeren wegens strijd met een beleidsmatig document als de Watervisie.
26. Verzoekers stellen ook met nadruk te vrezen voor overlast van de fluisterbootjes. Ook dit punt is echter al uitdrukkelijk in de beoordeling betrokken door de Afdeling. De Afdeling is ook uitdrukkelijk ingegaan op de mogelijke gevolgen voor het akoestisch klimaat, maar heeft de beoordeling van het stadsdeel (ook) op dat punt niet onredelijk bevonden. De voorzieningenrechter heeft daaraan niets toe te voegen.
27. Naar voorlopig oordeel is de verlening van de omgevingsvergunning rechtmatig. Er is dan geen reden om een voorlopige voorziening te treffen zoals verzoekers willen.
Het verzoek wordt daarom afgewezen.
Voor een vergoeding van griffierecht of een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.