Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.[eiser sub 1] ,
[eiser sub 2],
1.[gedaagde sub 1]
[gedaagde sub 2]
[gedaagde sub 3],
1.De procedure
- het incidenteel vonnis van 23 mei 2018 en de daarin genoemde stukken,
- de conclusie van antwoord van [gedaagden] jegens [eiser sub 1] en [eiser sub 2] , met producties,
- het tussenvonnis van 17 oktober 2018 waarbij ambtshalve een comparitie van partijen is gelast en
- het proces-verbaal van comparitie van 13 februari 2019 met de daarin genoemde stukken.
2.De feiten
vernietigik hierbij op grond van art. 3:45 BW de aandelenoverdracht d.d. 22 februari 2013 en alle daarmee samenhangende rechtshandelingen, waarbij Crescendo Leisure Concepts Holding B.V. (…) haar aandelen in [naam 1 failliet bedrijf] (…) heeft verkocht aan Haeresteijn (…)”
[naam 1 failliet bedrijf]en behoren de aandelen
[naam 1 failliet bedrijf]tot de faillissementsboedel van Crescendo Leisure Concepts Holding. Aangenomen moet worden dat de curator in het faillissement van de moedermaatschappij op grond van artikel 68 Fw. bevoegd is de rechten uit te oefenen die zijn verbonden aan de onder zijn beheer vallende aandelen van een dochtermaatschappij indien en voorzover zulks past bij een goed beheer van de boedel en daarmee vermogensrechtelijke belangen van de boedel worden gediend. (…)
[naam 1 failliet bedrijf]. (…)”
3.Het geschil
4.De beoordeling
De buitengerechtelijke vernietigingen/bestuur Hotel
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagden] houdt in dat [eisers] niet kunnen worden ontvangen in hun vorderingen.
De in dit geding aangevoerde argumenten maken dat niet anders. Zij komen er in essentie op neer dat de waarde van Hotel volgens de boekhouding niet overeenstemde met de werkelijke waarde en dat de werkelijke waarde weldegelijk € 1,- was. Datzelfde wordt voor de waarde van de activa en passiva betoogd. Wat daar ook van zij, met betrekking tot de hotelaandelen hadden [eisers] in ieder geval de schijn zeer tegen zich, nu de koopprijs van € 1,- zeer sterk afweek van de waarde van de vennootschap volgens de boekhouding. Ook als wordt gesteld dat de waarde volgens de boekhouding te hoog was, is daarmee nog niet gegeven dat [gedaagde sub 1] dat ten tijde dat hij de vernietiging inriep en zijn uitlatingen deed ook behoorde te weten en daarom zijn beschuldiging niet had mogen uiten.
Hoewel minder sprekend geldt dat [eisers] ook met betrekking tot de activa- en passivatransactie tegen een koopsom van € 1,- ten minste de schijn tegen heeft. Ook daar zijn geen concrete omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat de curator had behoren te weten dat van benadeling van schuldeisers geen sprake kon zijn.
De rechtbank zal de kostenveroordeling daarom beperken tot [eiser sub 1] en [eiser sub 2] .
1.629,00(3 punten × tarief € 543,00)