ECLI:NL:RBAMS:2019:1837
Rechtbank Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Bezwaarschrift DNA-onderzoek bij minderjarige veroordeelde gegrond verklaard
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 februari 2019 uitspraak gedaan op een bezwaarschrift van een minderjarige veroordeelde tegen de afname van DNA-materiaal. Het bezwaarschrift, ingediend op 24 september 2018, was gericht tegen het bevel van de officier van justitie om celmateriaal af te nemen voor DNA-onderzoek, naar aanleiding van een veroordeling voor diefstal tot een werkstraf van 30 uur. De raadsman van de veroordeelde voerde aan dat de opname van DNA in de databank in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en dat er een wetsvoorstel in behandeling is dat de afname van DNA bij minderjarigen die zijn veroordeeld tot een taakstraf van minder dan 40 uur zou uitsluiten.
De officier van justitie stelde zich op het standpunt dat het bezwaarschrift gegrond verklaard moest worden, gezien de geringe aard van de opgelegde straf. De rechtbank heeft de relevante wetgeving en jurisprudentie in overweging genomen, waaronder de arresten van de Hoge Raad, en vastgesteld dat de wet geen onderscheid maakt tussen meerderjarigen en minderjarigen. De rechtbank heeft echter ook opgemerkt dat de leeftijd van de veroordeelde mogelijk een rol kan spelen in de beoordeling van de proportionaliteit van de maatregel.
Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de maatregel tot afname van DNA-materiaal disproportioneel was, gezien de opgelegde werkstraf van minder dan 40 uur. De rechtbank verklaarde het bezwaarschrift gegrond en beval de officier van justitie om het celmateriaal van de veroordeelde te vernietigen. Deze beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter M.E. Leijten, in aanwezigheid van griffier G. Jenuwein.