ECLI:NL:RBAMS:2019:1786

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2019
Publicatiedatum
13 maart 2019
Zaaknummer
13/253875-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een geldbedrag van € 30.000,- met gedeeltelijke vrijspraak van het verbergen of verhullen van het geldbedrag

Op 7 maart 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het witwassen van een geldbedrag van € 30.000,-. De verdachte werd op 16 mei 2018 aangehouden in een huurauto, waarin het geldbedrag was aangetroffen in een McDonaldstas. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte vanuit Frankrijk naar Nederland reisden en dat er voldoende aanwijzingen waren voor het vermoeden van witwassen, gezien de omstandigheden waaronder het geld was aangetroffen. De officier van justitie stelde dat de verdachte wist dat het geld afkomstig was van een misdrijf, terwijl de verdediging aanvoerde dat het geld legitiem was verkregen van een neef die in de goudhandel werkte.

De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld niet geloofwaardig was, vooral omdat hij deze pas op de zitting had gegeven en geen bewijs kon leveren voor zijn beweringen. De rechtbank kwam tot de conclusie dat het geld afkomstig was uit een misdrijf en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan witwassen. Echter, de rechtbank sprak de verdachte vrij van het medeplegen van het witwassen, omdat niet kon worden vastgesteld dat de medeverdachte op de hoogte was van het geld in de auto.

De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden op, samen met een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uren. Ook werden de in beslag genomen geldbedragen van € 10.000,- verbeurd verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de ernst van het delict en de omstandigheden van de verdachte in overweging namen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/253875-18
Datum uitspraak: 7 maart 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Op 21 februari 2019 heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden. Verdachte was daarbij aanwezig. Daarnaast was als raadsman van verdachte aanwezig mr. E.G.S. Roethof.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.D. Braber en van wat verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat hij zich op 16 mei 2018 te Breda en/of Hazeldonk heeft schuldig gemaakt aan het (mede)plegen van het (schuld)witwassen van een geldbedrag van € 30.000,-.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Feiten en omstandigheden
Verdachte en zijn medeverdachte, [naam medeverdachte] , reden in een door de verdachte gehuurde auto op 16 mei 2018 van Parijs naar Nederland. Het onderzoeksteam vermoedde, naar aanleiding van een MMA-melding en verschillende tapgesprekken, dat verdachte een afspraak had met een drugskoerier in Frankrijk. De huurauto is vlak over de Nederlands grens aangehouden. Verdachte bestuurde de auto en de medeverdachte zat op de passagiersstoel. Op de achterbank van de huurauto is vervolgens in een McDonaldstas een geldbedrag van € 30.000,- in contanten aangetroffen.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte samen met een ander het geldbedrag van
€ 30.000,- heeft verborgen en heeft verhuld wat de werkelijke aard, herkomst, vervreemding en/of verplaatsing van het geldbedrag was en dat verdachte dit geldbedrag samen met een ander voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geldbedrag van enig misdrijf afkomstig was.
Als toetsingskader heeft de officier van justitie daarbij het zes-stappenarrest van het Hof Amsterdam van 11 januari 2013 gebruikt (ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481).
Er is geen direct bewijs voor een specifiek gronddelict. Wel zijn er, mede op basis van verschillende witwastypologieën, voldoende zijn feiten en omstandigheden die leiden tot een vermoeden van witwassen. In dat geval mag van verdachte een verklaring over de herkomst van het geld worden verlangd. Verdachte heeft pas op de zitting verklaard dat hij het contante geldbedrag van zijn neef uit Suriname had ontvangen die werkzaam is in de goudhandel en dat dit geldbedrag was bedoeld om een graafmachine mee te kopen. De omstandigheden dat verdachte pas op de zitting met deze verklaring komt terwijl een verklaring van deze neef ontbreekt en verdachte zijn verklaring niet op andere wijze concreet heeft kunnen maken, leiden ertoe dat zijn verklaring niet concreet en hoogst onwaarschijnlijk is. Gelet op het voorgaande, hoeft en kan het Openbaar Ministerie geen onderzoek doen naar de alternatieve herkomst van het geldbedrag. Om die reden kan geconcludeerd worden dat het geldbedrag dat verdachte voorhanden had ‘afkomstig is van enig misdrijf’. Door het geldbedrag te verstoppen tussen afval in een McDonaldstas hebben verdachte en de medeverdachte dit geldbedrag tevens verborgen en verhuld wie de rechthebbende was van dit geldbedrag. Voorts kan, gelet op de intensiteit van de samenwerking en de taakverdeling, ook het medeplegen worden bewezen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van witwassen, omdat hij een verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het geld. Verdachte is geboren in Suriname en werkte in de goudsector, waar contant geld gebruikelijk is. Bovendien worden dergelijke graafmachines vaak vanuit Suriname in Europa gekocht en liggen de kosten voor een graafmachine tussen de € 20.000,- en € 40.000,-. Het is daarom niet vreemd dat verdachte het contante geldbedrag van zijn neef heeft gekregen. De tapgesprekken kunnen geen onderbouwing geven voor een criminele herkomst van dit inbeslaggenomen geldbedrag. Daarnaast is bij het bewaren van geld in een zak, nog geen sprake van het verhullen van het geld.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Gedeeltelijke vrijspraak van het verbergen en verhullen van het geldbedrag
De rechtbank is van oordeel dat, nu uit de bewijsmiddelen niet méér kan worden afgeleid dan dat in de auto een McDonaldstas met geld is aangetroffen, niet bewezen kan worden dat verdachte de herkomst van het geldbedrag heeft verborgen of heeft verhuld wat de werkelijke aard, herkomst, vervreemding en/of verplaatsing van het geldbedrag was. Dat het geldbedrag verstopt zat tussen afval, zoals de officier van justitie heeft aangevoerd, blijkt niet uit het dossier. De rechtbank verwijst naar een arrest van de Hoge Raad van 7 januari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:14) waarin is geoordeeld dat het enkel in een auto aantreffen van een plastic tas met geld, nog niet het verhullen van dat geldbedrag oplevert.
3.3.2
Witwassen
Op grond van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van € 30.000,- doordat hij dit geldbedrag voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat dit geldbedrag van enig misdrijf afkomstig was.
Toetsingskader witwassen
De rechtbank overweegt ten aanzien van het aangetroffen geldbedrag het volgende. Op grond van vaste rechtspraak kan, in een geval zoals dat zich hier voordoet, witwassen bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat – zoals door de officier van justitie is gerekwireerd – het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Het ligt op de weg van het Openbaar Ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. De toetsing door de zittingsrechter dient daarbij de volgende stappen te doorlopen. Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien zo’n geval zich voordoet mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Zo’n verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden, waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen, mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Tegen de achtergrond van dit kader wordt het volgende overwogen.
Het vermoeden van witwassen
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier voldoende feiten en omstandigheden naar voren komen om een vermoeden van witwassen te rechtvaardigen. Uit de inhoud van het dossier blijkt dat diverse zogenoemde witwastypologieën (algemene ervaringsregels die een aanwijzing vormen dat mogelijk sprake is van witwassen) zich in deze zaal voordoen. Het gaat immers om een groot contant geldbedrag dat is aangetroffen in (deels) grote coupures waarvan algemeen bekend is dat deze nagenoeg uitsluitend in het criminele circuit worden gebruikt. Voorts is dit geldbedrag vervoerd in een plastic tas in een huurauto vanuit Frankrijk terwijl dit niet gangbaar is in het normale economische verkeer en aanzienlijke veiligheidsrisico’s met zich brengt. Bovendien zijn in een woning waar verdachte tijdelijk verbleef weegschalen met cocaïneresten aangetroffen en bevat het dossier getapte gesprekken van de twee telefoons die bij verdachte zijn aangetroffen en waarin vermoedelijk wordt gesproken over de koop en/of verkoop van verdovende middelen. De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden geven samen een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Van verdachte mag dan worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van voornoemd geldbedrag, die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij een neef heeft in Suriname die werkzaam is als gouddelver. Het aangetroffen geldbedrag zou hij via een andere neef in Frankrijk hebben ontvangen om daarmee in België een graafmachine aan te schaffen en deze vervolgens naar zijn neef in Suriname te sturen.
De rechtbank acht het hoogst onwaarschijnlijk dat verdachte vanuit Nederland in Frankrijk contant geld moest ophalen om met dit geld een graafmachine in België te kopen en deze graafmachine vervolgens naar Suriname te sturen. Hoewel de rechtbank – op grond van de door de verdediging overgelegde stukken – wil aannemen dat de neef van verdachte daadwerkelijk werkzaam is in de goudhandel, blijkt uit niets dat het bij verdachte aangetroffen geldbedrag afkomstig is van die neef althans van dat bedrijf en bestemd was om een graafmachine mee te kopen. Het feit dat verdachte pas op de zitting en niet eerder met deze verklaring is gekomen, maakt zijn verklaring minder geloofwaardig. Bovendien wist verdachte op de terechtzitting geen naam of plaats van het bedrijf in België te noemen waar hij de graafmachine zou gaan kopen en ook kon hij geen details geven over de aan te kopen graafmachine.
Nu de rechtbank de verklaring van verdachte over de herkomst van het geldbedrag, gelet op het hiervoor overwogene, hoogst onwaarschijnlijk acht ligt het niet op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te verrichten naar het door verdachte geschetste scenario. De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen andere conclusie mogelijk is dan dat het geld dat op de achterbank van de huurauto is aangetroffen – middellijk of onmiddellijk – afkomstig was uit enig misdrijf en dat verdachte hiervan wetenschap heeft gehad en hij aldus dat geld heeft witgewassen.
Vrijspraak medeplegen
De rechtbank oordeelt dat niet kan worden vastgesteld dat de medeverdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van het geld in de auto. Gelet daarop heeft verdachte het witwassen niet samen met de medeverdachte gepleegd, maar alleen. De rechtbank zal hem dan ook vrijspreken van het medeplegen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan met dien verstande dat hij
op 16 mei 2018 in Nederland een geldbedrag van 30.000 euro voorhanden heeft gehad terwijl hij wist, dat bovenomschreven geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
5. Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Motivering van de straffen en maatregelen

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de strafmaat geen standpunt ingenomen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 30.000,-. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Geld dat wordt verdiend met het plegen van strafbare feiten maakt onderdeel uit van het zwartgeldcircuit en kan een ontwrichtende werking hebben op de samenleving. Het kan niet anders dan dat verdachte bij dit alles enkel heeft laten drijven door winstbejag. Verdachte heeft er geen blijk van gegeven in te zien dat zijn handelen kwalijk is geweest.
De rechtbank slaat voor de strafmaat acht op de LOVS-oriëntatiepunten. Op grond van de LOVS-oriëntatiepunten is als uitgangspunt voor fraudedelicten bij een benadelingsbedrag van € 10.000,00 tot € 70.000,00 een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen de 2 en 5 maanden genoemd. Witwassen is daarmee vergelijkbaar, zodat in beginsel een straf van overeenkomstige aard en duur passend zou zijn.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het strafblad van verdachte van 23 januari 2019, waaruit blijkt dat hij zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Voorts blijkt uit zijn strafblad dat hij zich in 2013 wel schuldig heeft gemaakt aan een drugsdelict in Zwitserland.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Alles afwegende komt de rechtbank tot oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden en een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 120 uren. Met de voorwaardelijke gevangenisstraf beoogt de rechtbank verdachte ervan te weerhouden in de toekomst vergelijkbare of andersoortige strafbare feiten te plegen.

7.Beslag

Onder verdachte is in beslag genomen:
  • een geldbedrag van € 10.000,- (5574237)
  • een geldbedrag van € 10.000,- (5574239)
  • een geldbedrag van € 10.000,- (5574242).
Deze voorwerpen behoren aan verdachte toe. Omdat met betrekking tot deze geldbedragen het bewezengeachte is begaan, wordt dit bedrag verbeurd verklaard.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Witwassen.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
2 (twee) maanden.
Beveelt dat deze straf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
120 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Verklaart verbeurd:
  • een geldbedrag van € 10.000,- (5574237)
  • een geldbedrag van € 10.000,- (5574239)
  • een geldbedrag van € 10.000,- (5574242)
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Jongkind, voorzitter,
mrs. B.M. Visser en K.A. Brunner, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Leenstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 maart 2019.
[.....]
.